Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:169

Zaaknummer

R. 4763/15.73

Inhoudsindicatie

Klacht client tegen advocaat.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Uit het dossier blijkt dat verweerder bij aanvang van de zaak met klager over de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp heeft gesproken. Verweerder heeft dit vastgelegd in de opdrachtbevestiging , waarbij hij ook aangeeft dat als geen toevoeging wordt verstrekt zijn uurtarief van € 185,00 voor de werkzaamheden zal gelden. Vervolgens heeft verweerder voor klager een toevoeging aangevraagd, welke aanvraag niet voor alle werkzaamheden is toegewezen. Klager en verweerder hebben daarna samen afspraken gemaakt over de betaling van verweerders werkzaamheden waarvoor geen toevoeging is verstrekt. De voorzitter is echter van oordeel dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is, nu niet is gebleken dat klager niet heeft ingestemd met de gemaakte afspraken, zoals door verweerder aan klager bevestigd bij brief.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 13 april 2015 met kenmerk R 2015/32 ml, door de raad ontvangen op 14 april 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft zich in mei 2011 gewend tot het kantoor van verweerder voor een incassozaak tegen een  vereniging van appartementseigenaren (hierna: VVE). Voor deze VVE had klager in de uitoefening van zijn bedrijf schilderswerkzaamheden verricht.

1.3 Verweerder heeft klager vervolgens verder bijgestaan in verband met andere geschillen met de VVE. Er was onder meer een geschil over het gebruik van een gemeenschappelijke ruimte in het appartementengebouw voor opslag van klagers schilderbenodigdheden.

 1.4 Klager woont zelf in één van de appartementen van dat gebouw.

1.5 De zaak waar de klacht zich (voornamelijk) op richt, is een civiele procedure in eerste aanleg tegen de VVE betreffende klagers vordering ter zake van door hem verrichte werkzaamheden.

1.6 De rechtbank heeft op 11 juli 2012 vonnis gewezen.

1.7 De VVE is op 9 oktober 2012 in hoger beroep gekomen tegen dit vonnis.

1.8 Verweerder heeft namens klager de opgeworpen grieven van de VVE bij memorie van antwoord bestreden.

1.9 In het incidenteel appel heeft klager acht grieven aangevoerd, die de VVE bij memorie van antwoord in het incidenteel appel heeft bestreden.

1.10 Het Gerechtshof Den Haag heeft op 17 juni 2014 arrest gewezen.

1.11 Uit dit arrest vloeit een betalingsverplichting voort van klager aan de VVE van € 15.413,41, terwijl de VVE in eerste aanleg was veroordeeld tot betaling aan klager van een bedrag van € 27.634,10, welk bedrag aan klager is uitbetaald. Klager heeft derhalve naar aanleiding van het vonnis in eerste aanleg te veel geld ontvangen van de VVE. Het te veel betaalde moet door klager terug worden betaald.

1.12 Verweerder heeft zich in september 2014 onttrokken als klagers advocaat, omdat klager verweerder niet had betaald voor zijn werkzaamheden in hoger beroep.

1.13 Bij klaagschrift van 11 december 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a. klager ten onrechte heeft medegedeeld dat hij recht zou hebben op gefinancierde rechtsbijstand;

b. klager ten onrechte heeft verwezen naar de schuldhulpverlening;

c. ten onrechte op het allerlaatste moment incidenteel appel heeft ingediend;

d. weigerde een kort geding te voeren, terwijl klager dat wilde;

e. niet terugbelde als klager contact met hem zocht.

3 VERWEER

3.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a

Verweerder heeft gesteld dat hij klager bij aanvang van de zaak heeft gezegd dat hij mogelijk in aanmerking kon komen voor gefinancierde rechtshulp, maar dat hierover nog geen zekerheid kon worden gegeven. Verweerder heeft ter zake verwezen naar de opdrachtbevestiging van 13 mei 2011, waarin verweerder zowel de optie van de toegevoegde rechtsbijstand als de betalende optie heeft vastgelegd.

 

3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b

Verweerder heeft gesteld dat hij klager gelet op diens financiële situatie heeft gewezen op de mogelijkheid van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verweerder ziet niet in wat aan dit advies onterecht zou zijn geweest.

 

3.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c.

Verweerder heeft betwist dat hij op het laatste moment incidenteel appel zou hebben ingesteld. Verweerder heeft gesteld dat hij een uitgebreide memorie van antwoord heeft opgesteld en dat hij daarin na/in overleg met klager een incidenteel appel heeft opgenomen.

3.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d

Verweerder heeft aangevoerd niet precies te weten in welk verband klager dit klachtonderdeel noemt. Indien klager doelt op het voeren van een kort geding tegen de VVE, heeft verweerder gesteld dat het voeren van een kort geding niet opportuun was.

3.5 Ten aanzien van klachtonderdeel e

Verweerder heeft betwist dat hij klager niet zou hebben teruggebeld. Verweerder heeft in dat kader gesteld dat klager zelfs over zijn huistelefoonnummer beschikte, dat klager hem meerdere malen thuis heeft gebeld en dat hij klager steeds te woord heeft gestaan.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

 Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.2 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds.

4.3 In het algemeen geldt – volgens de jurisprudentie van het Hof van Discipline – dat als een klacht bij de deken is binnengekomen binnen een termijn van drie jaren nadat het feit waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan en de klager kennis heeft gekregen van de door hem als klachtwaardig geachte handelwijze dan wel met de consequenties daarvan bekend is geworden, de redelijke termijn niet geschonden wordt geacht. Na drie jaren gaat het belang van de advocaat bij toepassing van het beginsel van de rechtszekerheid zwaarder wegen. Dat past ook in de lijn van de nieuwe Advocatenwet. In het huidige artikel 46g Advocatenwet is bepaald dat een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden, verloopt de termijn voor het indienen van het klaagschrift één jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.4 Uit het dossier blijkt dat verweerder bij aanvang van de zaak met klager over de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp heeft gesproken. Verweerder heeft dit vastgelegd in de opdrachtbevestiging van 13 mei 2011, waarbij hij ook aangeeft dat als geen toevoeging wordt verstrekt zijn uurtarief van € 185,00 voor de werkzaamheden zal gelden. Vervolgens heeft verweerder voor klager een toevoeging aangevraagd, welke aanvraag niet voor alle werkzaamheden is toegewezen. Klager en verweerder hebben daarna samen afspraken gemaakt over de betaling van verweerders werkzaamheden waarvoor geen toevoeging is verstrekt. De opdrachtbevestiging dateert van 13 mei 2011 en de nadere afspraken van 5 januari 2012. Klager heeft over deze afspraken geklaagd op 11 december 2014. Nu de klacht binnen  drie jaar na laatstgemelde datum is ingediend is de klacht ontvankelijk. De voorzitter is echter van oordeel dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is, nu niet is gebleken dat klager niet heeft ingestemd met de gemaakte afspraken, zoals door verweerder aan klager bevestigd bij brief van 5 januari 2012.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.5 Uit de stukken blijkt dat klager te maken had met veel schulden en in dat kader regelmatig te maken had met deurwaarders. Verweerder heeft dan ook in het belang van klager hem gewezen op de mogelijkheid van wettelijke schuldsanering. Niet valt in te zien wat verweerder op dit punt tuchtrechtelijk kan worden verweten.

 Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.6 Dit klachtonderdeel is door verweerder gemotiveerd betwist. Klager heeft voor dit klachtonderdeel ook geen feitelijke onderbouwing dan wel nadere bewijsstukken aangeleverd voor zijn stellingen, zodat niet kan worden vastgesteld dat klagers bewering juist is.

 

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.7 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.8 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover te informeren. De cliënt dient door de advocaat gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen.

4.9 Verweerder heeft gemotiveerd gesteld waarom het in de gegeven omstandigheden niet opportuun was een kort geding aanhangig te maken. Klager heeft vervolgens zijn stellingen op dit punt niet nader toegelicht, zodat het gestelde verwijt niet kan worden vastgesteld.

 Ten aanzien van klachtonderdeel e

4.10 Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij klager niet zou hebben teruggebeld. Verweerder heeft gesteld dat hij juist veel met klager heeft gesproken en dat klager zelfs zijn huistelefoonnummer gebruikte waarop hij hem te woord stond. Klager heeft dit niet weersproken. Een feitelijke onderbouwing van dit klachtonderdeel ontbreekt.

4.11 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klachtonderdelen a tot en met e kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klachtonderdelen a tot en met e kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 7 mei 2015.

 

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 mei 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.