Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:127

Zaaknummer

L 250 - 2014

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat werkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd, noch dat het gevoerde overleg met de wederpartij en de schriftelijke verweren niet noodzakelijk waren dan wel tot onnodige vertraging hebben geleid. Ook anderszins niet gebleken van gebrekkige kwaliteit van dienstverlening. Gebleken  dat klagers ondanks diverse betalingsregelingen in gebreke bleven te betalen. Verweerder heeft in zijn bewoordingen geen misverstand laten bestaan over de wens tot betaling maar van ongeoorloofde druk dan wel grievende uitlatingen geen sprake.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Uitspraak

Beslissing van 26 mei 2015

in de zaak L 250-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

1.     

                            

2.  

 

 

klagers

 

tegen:

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 3 september 2014 met kenmerk DOK 14-028, door de raad ontvangen op   4 september 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 april in aanwezigheid van klager en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van het klachtdossier.

 

 

 

2          FEITEN

2.1      Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, hetgeen ter zitting is verklaard en onweersproken is gelaten, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2      Verweerder heeft in de periode van december 2011 tot en met maart 2013 in opdracht van klaagster 1 (hierna: de BV) werkzaamheden verricht inzake een geschil met een cliënt van de BV die weigerde facturen te betalen. Verweerder heeft de opdracht bij brief aan de BV d.d. 20 augustus 2012 bevestigd. Verweerder heeft in de zaak een incassobrief met een concept faillissementsrekest opgesteld waarbij de cliënt werd gemaand te betalen, onderzoek gedaan naar mogelijke beslagobjecten en beslag gelegd onder franchisenemers. Toen betaling uitbleef zijn  een faillissements- en beslagrekest ingediend. Op 21 februari 2012 heeft een faillissementszitting plaatsgevonden. Verweerder heeft voorts een eiswijziging ingediend en een antwoord in reconventie opgesteld op een door de wederpartij ingediende reconventionele vordering. De comparitie die aanvankelijk zou plaatsvinden op 8 november 2012 is aangehouden in verband met ziekte van de rechter tot 11 maart 2013.

2.3      Verweerder heeft 2 maal gefactureerd over een periode van 6 maanden. Bij e-mail d.d. 22 juni 2012 zond verweerder een factuur van de werkzaamheden van december 2011 tot en met mei 2012. Bij e-mail d.d. 21 december 2012 verzond hij een factuur van juni 2012 tot en met november 2012. De BV heeft nagelaten de declaraties van verweerder te voldoen. Per e-mail d.d. 23 oktober 2012 heeft verweerder medegedeeld zijn werkzaamheden op te schorten tot het moment dat openstaande facturen voor werkzaamheden tot en met mei 2012 zouden zijn betaald en financiële zekerheid zou zijn gesteld voor toekomstige werkzaamheden. Bij e-mail d.d 18 december 2012 heeft klager 2 een betalingsvoorstel gedaan. In diezelfde e-mail heeft hij aangegeven de zaak finaal met de wederpartij te willen afwikkelen.  Bij brief d.d. 28 december 2012 heeft verweerder een tegenvoorstel gedaan. Het totaal door de BV verschuldigde bedrag bedroeg toen € 28.571,31, inzake verschotten en niet betaalde werkzaamheden van december 2011 tot en met mei 2012 en de factuur van juni 2012 tot en met november 2012. Op 31 januari 2013 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden ter toelichting op beide declaraties. Bij brief d.d. 4 februari 2013 heeft klager 2 namens de BV de overeengekomen betalingsregeling bevestigd.

2.4      Over de betaling is tussen partijen de nodige correspondentie gevoerd. Daarin heeft verweerder onder meer gesteld:

In een e-mail d.d. 17 januari 2013:

“Onder deze omstandigheden is een betalingsregeling voor alle bedragen voor mij van de baan. Wat een onzuivere reactie van jou. De specificaties zijn zodanig dat je maar moet aangegeven WAT jou onduidelijk is. Komen wij hier binnen 5 dagen niet uit, dan zet ik het incassotraject voor de gehele vordering in”;

In een e-mail d.d. 28 januari 2013:

“Ik wil hoe dan ook deze kwestie en een betalingsregeling deze week definitief en schriftelijk afgerond hebben, dat wil zeggen uiterlijk vrijdag aanstaande. Bij gebreke daarvan acht ik mij vrij (..)”;

In een e-mail d.d. 29 januari 2013:

“Ik vraag mij af wie hier een spiegel nodig heeft, want over dat bepaald onzuiver handelen hoor ik maar niets meer”;

In een e-mail d.d. 29 januari 2013:

“Het lijkt me niet dat je in de positie bent om eisen te stellen. ” en “ Duidelijk is dat ik toen door jullie ronduit ben belazerd”;

In een brief d.d. 23 september 2013:

“(..) voornemens ben om naast Y  ook de (voormalig) bestuurders van Y persoonlijk aansprakelijk te stellen. Als jij verwacht dat ik hiervan afstand doe, dan vergis jij je.” en “(…) Openingen omdat een procedure voor jou behoorlijk wat geld kost alleen al advocatenkosten die nooit volledig 1 op 1 vergoed worden”;

In een e-mail d.d. 10 december 2012:

“Mondeling heb ik een toezegging, schriftelijk niet van jullie omdat jouw echtgenote daar moeite mee had. Dat laat jullie eigen mondelinge rechtsgeldige toezeggingen onverlet.”

2.5      De op 11 maart 2013 geplande comparitie heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden en partijen hebben de zaak in der minne geregeld. Verweerder heeft voorts de vaststellingsovereenkomst aangepast. De procedure is op verzoek van beide partijen doorgehaald. Bij e-mail d.d. 29 januari 2013 heeft klager sub 2 aan verweerder laten weten dat hij op zoek zou gaan naar een andere advocaat.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder  inhoudelijk tekort is geschoten in de rechtsbijstand die hij heeft verleend;

2.    verweerder onredelijk hoog heeft gedeclareerd en daarbij op een niet inzichtelijke wijze gefactureerd;

3.    verweerder zich in de onderliggende communicatie verweerder star en dreigend jegens klager in persoon heeft opgesteld.

 

3.2    Klager heeft de klacht als volgt nader toegelicht:

Ad 1    Verweerder heeft de indruk gewekt dat de zaak weinig inspanning zou vergen, terwijl de zaak niet probleemloos was en klager aan het einde geen andere mogelijkheid meer zag dan een schikking te treffen;

Ad 2    Verweerder heeft € 32.346,99 in rekening gebracht voor zijn dienstverlening, terwijl klager een grens had gesteld van € 2.000,-. De hoogte van de factuur staat niet in verhouding tot de geleverde prestaties. De facturen zijn pas achteraf, over een periode van zes maanden verstuurd, waardoor de verificatie van de verrichte werkzaamheden niet meer kon worden getoetst. De opdrachtbevestiging werd pas  acht maanden na het verlenen van de opdracht verzonden;

Ad 3    Verweerder dreigde met procedures terwijl klaagster 1 niet in staat was de facturen te voldoen en wilde niet schikken.

 

4. VERWEER

4.1     Ad 1    Betwist wordt dat de indruk is gewekt dat het om een eenvoudige zaak ging en dat hij valse verwachtingen heeft gewekt. In de zaak is een incassobrief geschreven, een faillissements- en beslagrekest opgesteld en uitgebracht, een conclusie van antwoord in reconventie geschreven en een comparatie voorbereid. Voorts was er intensief contact met de andere bestuurder van het bedrijf, de heer X.

Ad 2    Op verzoek van deze heer X is gefactureerd over een periode van 6 maanden. Betwist wordt dat een maximum vergoeding van werkzaamheden ten bedrage van € 2.000,- was afgesproken.

Ad 3    Betwist wordt dat ontoelaatbare druk is uitgeoefend of dreigende taal is gebruikt om de facturen betaald te krijgen.

 

5.    BEOORDELING

5.1     De raad overweegt allereerst dat de nieuwe Advocatenwet van toepassing is op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld. De raad overweegt hierna het volgende.

5.2     Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klaagster 1 (de BV)

5.2.1.Klager 2 heeft de klachtonderdelen 1 en 2 zowel in persoon als in zijn hoedanigheid van bestuurder namens de BV ingediend. Ter zitting is gebleken dat de curator de vordering voorlopig heeft erkend en dat nog sprake is van onderzoek naar de financiële gang van zaken en eventuele Paulianeuze transacties. Het faillissement van de BV is derhalve nog niet volledig afgewikkeld. Niet is gebleken dat de rechtspersoon inmiddels is ontbonden door de opheffing van het faillissement of anderszins en dat klager 2 geen bestuurder meer is. Door het faillissement van de rechtspersoon gaat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de bestuurder niet teloor. De curator is slechts belast met het beheer van de failliete boedel. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn dientengevolge ontvankelijk.

 

5.3     Ten aanzien van klachtonderdeel 1.

5.3.1 Verweerder heeft de klacht op dit onderdeel betwist. Uit het dossier blijkt dat verweerder van december 2011 tot en met maart 2013 diverse werkzaamheden voor klaagster 1 heeft verricht teneinde een aan klagers onbetaald bedrag terug te halen, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een minnelijke schikking tussen partijen. Naar het oordeel van de raad blijkt uit het dossier niet dat verweerder deze werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd, noch dat het door hem gevoerde overleg met de wederpartij en de schriftelijk gevoerde verweren niet noodzakelijk waren of tot onnodige vertraging hebben geleid. Dat verweerder ten aanzien van de omvang van de werkzaamheden in de zaak valse verwachtingen heeft gewekt, is door verweerder betwist en kan - bij gebreke van feitelijke onderbouwing door klagers - op grond van het dossier niet worden vastgesteld. Dat de comparitie in de zaak uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden, kan naar het oordeel van de raad niet aan verweerder worden verweten nu klager 2 zelf heeft gesteld dat hij met een minnelijke schikking tussen partijen akkoord is gegaan. Dat verweerder klagers daartoe onder druk zou hebben gezet, is niet gebleken. Evenmin blijkt dat klagers gedurende de periode van deze werkzaamheden bij verweerder hebben aangegeven niet te tevreden te zijn over de kwaliteit van de werkzaamheden zoals thans wordt gesteld. De door klager 2 in dit verband ingebrachte e-mail d.d. 21 december 2011 betreft een conversatie tussen beide bestuurders van de BV. Daaruit volgt echter niet dat deze conversatie verweerder betreft, noch dat verweerder van die conversatie op de hoogte is gesteld. Klager 2 heeft ter zake ook op zitting geen verdere duidelijkheid kunnen verschaffen. Bovendien bevindt zich in het dossier een verklaring van de heer X, medebestuurder van de BV, d.d. 14 mei 2014, waarin deze stelt dat over de kwaliteit van verweerders werk nooit discussie is geweest. Nu de standpunten van partijen ten aanzien van dit klachtonderdeel uiteenlopen en ook overigens niet uit het dossier blijkt dat verweerder niet heeft gehandeld conform de zorgvuldigheid die van een bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht, zal de raad de klacht op dit onderdeel ongegrond verklaren.

 

5.4     Ten aanzien van klachtonderdeel 2

5.4.1  Volgens vaste jurisprudentie heeft de tuchtrechter niet de bevoegdheid om declaratiegeschillen te beslechten. De tuchtrechter beoordeelt enkel of sprake is van excessief declareren. Daarvan is in deze zaak geen sprake nu niet bij summiere beschouwing kan worden geconcludeerd dat verweerder zijn declaraties schromelijk heeft overdreven. De raad neemt daarbij in aanmerking dat het door verweerder gehanteerde uurtarief van € 245,- niet buitensporig hoog is. Klagers zijn daarmee blijkens de ondertekening van de opdrachtbevestiging akkoord gegaan. Uit het dossier en de onder 2 weergegeven feiten blijkt voorts dat in het dossier veel werk is verricht over een periode van vijftien maanden, dat daarbij meerdere processtukken zijn opgesteld en veelvuldig correspondentie met klagers en de wederpartij is gevoerd.

5.4.2  Uit het dossier blijkt tevens dat de door verweerder verzonden declaraties d.d. 20 juni 2013 (over de periode van december 2012 tot en met april 2013), 21 december 2012 (over de periode van juni tot en met november 2012) beide van een urenspecificatie zijn voorzien. Bij e-mail d.d. 22 juni 2012 heeft  verweerder de declaratie van december 2011 tot en met mei 2012 uitvoerig uitgelegd. Daaruit blijkt tevens dat over de hoogte en de te verwachten declaraties ook nog tussentijds met klagers is gesproken. Als niet weersproken staat vast dat op 31 januari 2013 ook nog een overleg heeft plaats gevonden ter toelichting op de declaraties. Voorts is onbetwist gelaten dat verweerder heeft aangeboden op zijn kantoor de dossiers na te zien op de betreffende verrichtingen.

5.4.3  Ter zake de regelmaat waarmee door verweerder zou worden gedeclareerd, lopen de standpunten van partijen uiteen. Verweerder heeft in dit verband gesteld dat op zijn kantoor niet gebruikelijk is om over dergelijk lange periodes te declareren en dat hij juist op uitdrukkelijk verzoek van de BV heeft gefactureerd over twee periodes van 6 maanden. Dit vindt bevestiging in bovengenoemde brief d.d. 14 mei 2014 van de medebestuurder van de BV en ok in de e-mail van verweerder d.d. 7 juni 2012 waarin deze aangeeft dat hij: “de (..) facturen (…) al heeft opgehouden (…)”.

5.4.4  Uit een zich in het dossier bevindende brief van klagers d.d. 4 februari 2013 blijkt dat tussen partijen betalingsafspraken zijn gemaakt. Niet blijkt dat klagers daarbij de hoogte van verweerders facturen hebben bestreden. Dat blijkt ook overigens niet uit het dossier. Dat met verweerder zou zijn afgesproken de kosten voor de procedure tot een bedrag van € 2.000,- te beperken, is door verweerder betwist en vindt ook weerlegging in het feit dat verweerders declaraties in bovengenoemde brief niet door klagers zijn betwist.

5.4.5  De raad stelt tenslotte vast dat in de opdrachtbevestiging d.d. 20 augustus 2012 staat omschreven dat de opdracht reeds einde 2011 is verstrekt, het dossier einde 2011 is geopend en de zaak derhalve vanaf dat moment in behandeling is genomen. Deze opdrachtbevestiging is door beide bestuurders van de BV ondertekend zodat niet anders kan worden geconcludeerd dan dat deze met het daarin vermelde uurtarief ter zake werkzaamheden vanaf einde 2011 hebben ingestemd. Gelet op het bovenstaande zal de raad dit onderdeel van de klacht eveneens ongegrond verklaren.

5.5    Ten aanzien van onderdeel 3 van de klacht.

5.5.1  Het is in het belang van een goede beroepsuitoefening dat daarbij geen onnodig nadeel of leed wordt toegebracht aan derden en dat advocaten zich onthouden van uitlatingen die als onnodig kwetsend of grievend moeten worden aangemerkt. De advocaat  dient zich eveneens te   onthouden van het uitoefenen van ongeoorloofde druk. Uit het dossier blijkt dat verweerder diverse keren, op verzoek van klagers, heeft meegewerkt aan betalingsregelingen die uiteindelijk door klagers niet werden gestand gedaan. Uit de door klagers in dit verband ingebrachte, onder 2 genoemde e-mails van verweerder, blijkt dat verweerder betaling wenste en daarbij geen misverstand heeft laten bestaan over eventuele incassomaatregelen. De raad acht dit gelet op het door klaagster 1 aan verweerder verschuldigde en tot dusverre onbetwiste bedrag,  niet onbegrijpelijk. Van ongeoorloofde druk, bedreiging of grievende uitlatingen is naar het oordeel van de raad gelet op bovenstaande context en die in de betreffende correspondentie geen sprake. De raad zal ook dit onderdeel van de klacht afwijzen.

 

6.    BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

 

 

Aldus gegeven doo r: mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. L.W.M. Caudri, P.J.W.M. Theunissen, L.R.G.M. Spronken en E.J.P.J.M. Kneepkens, leden, bijgestaan door mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2015 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 mei 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg    

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl