Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:200

Zaaknummer

R.4656/14.241

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft klaagster bijstand verleend in verband met bezwaren tegen beschikkingen van de Belastingdienst (kinderopvangtoeslag). Na het indienen van pro forma bezwaar dient verweerder de gronden voor het bezwaar één dag te laat in. Verweerder is zich daarvan bewust, maar laat na klaagster daarover op dat moment te informeren. Het verzuim blijkt aan klaagster pas na toezending, enkele maanden later, van de beslissing waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard. Klacht dat verweerder de gronden voor het ingestelde beroep niet tijdig heeft ingediend en dat hij klaagster het idee heeft gegeven dat hij haar zaak nooit serieus heeft genomen. Het eerste deel van de klacht is gegrond. Het tweede deel wordt ongegrond verklaard omdat het zelfstandige betekenis mist. De raad spreekt ambtshalve uit dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. Klacht gedeeltelijk gegrond. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

 

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 april 2013 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht tegen verweerder ingediend.

1.2 Bij brief van 4 november 2014, door de raad ontvangen op 5 november 2014, heeft de deken het dossier aan de raad toegezonden.

1.3 Bij ongedateerde brief, bij de raad ontvangen op 6 maart 2015, heeft klaagster haar standpunt toegelicht.

1.4 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 maart 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Klaagster heeft pleitnotities met enkele producties overgelegd. Verweerder had tegen de overlegging van producties geen bezwaar. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Vanaf 12 oktober 2012 heeft verweerder rechtsbijstand aan klaagster verleend terzake van een beslissing van de Belastingdienst strekkende tot terugbetaling door klaagster van kinderopvangtoeslag.

2.3 Op 22 oktober 2012 heeft verweerder een pro forma bezwaarschrift namens klaagster ingediend.

2.4 Verweerder heeft vervolgens tijdig, binnen de door de Belastingdienst gestelde termijn van twee weken na 26 november 2012, zorggedragen voor indiening van de gronden voor het bezwaar.

2.5 Bij besluit van 4 maart 2013 heeft de Belastingdienst het bezwaarschrift ongegrond verklaard.

2.6 Op 15 april 2013 heeft verweerder namens klaagster een pro forma beroepschrift ingediend bij de Rechtbank Rotterdam.

2.7 Bij brief van 23 april 2013 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken nadien de gronden voor het beroep aan te voeren.

2.8 Op 21 mei 2013 kwam verweerder tot de ontdekking dat die dag de laatste dag voor het indienen van de gronden van het beroep was en heeft hij zich gezet aan het concipiëren van de motivering van het beroepschrift.

2.9 Verweerder heeft de nadere motivering van het beroep op 22 mei 2013 per fax aan de rechtbank gestuurd en tevens ter post bezorgd.

2.10 Bij beslissing van 23 september 2013 heeft de rechtbank, wegens termijnoverschrijding ter zake van het indienen van de gronden, het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

2.11 Verweerder heeft de beslissing van de rechtbank op 24 september 2013 ontvangen.

2.12 Bij e-mail van 27 september 2013 heeft verweerder klaagster de uitspraak van de rechtbank toegezonden. In die e-mail deelde verweerder het volgende aan klaagster mee:

“De rechtbank heeft het beroep helaas niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Ik heb het aanvullende beroep één dag te laat ingediend, terwijl ik dacht nog tijdig te zijn. Tegen deze uitspraak kan nog binnen zes weken verzet worden aangetekend. Omdat er geen verschoonbare reden is voor de termijnoverschrijding, raad ik je aan om niet in verzet te gaan.

Ik ben verzekerd voor een dergelijke beroepsfout. Mocht je door deze uitspraak schade lijden, dan kun je een claim indienen bij mijn verzekeraar, overigens zonder dat ik erken aansprakelijk te zijn voor eventuele schade.”

2.13 Bij e-mail van 14 oktober 2013 heeft klaagster verweerder aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het te laat indienen van de benodigde stukken bij de rechtbank.

2.14 Verweerder heeft de aansprakelijkstelling naar zijn beroepsaan-sprakelijkheidsverzekeraar doorgeleid.

2.15 Tussen 22 mei en 27 september 2013 heeft verweerder niets aan klaagster laten weten met betrekking tot de termijnoverschrijding en de mogelijke gevolgen daarvan.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat

a. verweerder niet tijdig de inhoudelijke gronden in het bij de Rechtbank Rotterdam ingestelde beroep heeft ingediend;

b. verweerder klaagster het idee heeft gegeven dat hij haar zaak nooit serieus heeft genomen, nu hij zelfs klaagsters voornaam meerdere keren onjuist heeft gespeld.

3.2 In de toelichting op de klacht heeft klaagster verzocht om vergoeding van financiële en mentale schade die zij heeft ondervonden. Voorts maakt klaagster aanspraak op een vergoeding van de in het kader van de onderhavige klachtprocedure gemaakte en te maken kosten.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Uitgangspunt bij de beoordeling is de regel dat de advocaat die bemerkt dat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van zijn cliënt, zijn cliënt op de hoogte moet stellen en hem, zonodig, moet adviseren onafhankelijk advies te vragen (gedragsregel 11).

5.2 Gelet op de feiten en het gevoerde verweer, dat verweerder heeft samengevat in de woorden: “mea culpa”, staat vast dat verweerder de gronden voor het namens klaagster ingediende beroep te laat heeft ingediend, alsmede dat verweerder zich daarvan bewust is geweest. Verweerder heeft echter nagelaten klaagster daarover aanstonds te informeren. Verweerder heeft de gronden op 22 mei 2013 bij de rechtbank ingediend en was zich bewust dat hij daarmee een fatale termijn heeft overschreden. Verweerder had, gelet op voormelde regel, klaagster daarvan toen in kennis behoren te stellen. Verweerder heeft dat echter nagelaten en heeft klaagster eerst op 27 september 2013 het bericht gestuurd dat het beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens de termijnoverschrijding.

5.3 Gezien het voorgaande is klachtonderdeel a gegrond.

5.4 Op grond van artikel 48, lid 7 Advocatenwet kan de raad, indien hij daartoe voldoende grond aanwezig acht, ambtshalve uitspreken dat de advocaat tegen wie de klacht is ingediend, jegens de klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulp-verlening betaamt. 

Gelet op het feit dat verweerder heeft verzuimd de termijn voor het indienen van de gronden behoorlijk te bewaken en daarenboven op 21 mei 2013, terwijl hij zich bewust was van het op die dag verstrijken van de termijn, niettemin geen gronden (al was het maar summier) voor klaagster heeft ingediend, ziet de raad voldoende aanleiding om ambtshalve uit te spreken dat verweerder niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

Ad klachtonderdeel b)

5.5 Gelet op de gegrondverklaring van klachtonderdeel a en de daaraan verbonden uitspraak ex artikel 48, lid 7 Advocatenwet, is de raad van oordeel dat aan klachtonderdeel b geen zelfstandige betekenis meer toekomt. De raad zal dit onderdeel ongegrond verklaren, waarbij nog wordt overwogen dat het meermalen niet juist spellen van klaagsters naam, hoewel slordig, op zichzelf geen aanleiding geeft voor het oordeel dat tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld.

5.6 Ten overvloede overweegt de raad dat op basis van het tot 1 januari 2015 geldende recht de tuchtrechter niet bevoegd is een financiële vergoeding aan klaagster toe te kennen. Het betreffende verzoek van klaagster is derhalve niet voor inwilliging vatbaar. 

Wel merkt de raad op dat het verweerder had gesierd indien hij klaagster de voor het beroep betaalde eigen bijdrage had terugbetaald.

 

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- legt als maatregel op een enkele waarschuwing;

- spreekt ambtshalve uit dat verweerder jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulp-verlening betaamt;

- verklaart klachtonderdeel b ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.S. Kamminga, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 mei 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl