Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:3

Zaaknummer

14-336NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. klacht over handelen eigen advocaat in periode 2004 – 2006; kennelijk niet-ontvankelijk vanwege overschrijding redelijke klachttermijn.

Uitspraak

Beslissing van 7 januari 2015

in de zaak 14-336NH

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 8 december 2014 met kenmerk td/np/14-256, door de raad ontvangen op 11 december 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is gehuwd geweest met de vrouw, aanvankelijk in algehele gemeenschap van goederen, later met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. Het huwelijk is geëindigd met de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, naar de voorzitter begrijpt: in of omstreeks het jaar 2000.

1.3 Verweerster heeft klager in de periode juli 2004 – november 2006 bijgestaan in een geschil tussen klager en zijn voormalige echtgenote over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden.

1.4 Klager en de vrouw hebben over de afwikkeling geprocedeerd wat heeft geleid tot het vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 1 maart 2006, gedeeltelijk bekrachtigd door het Hof Amsterdam in zijn arrest van 18 januari 2007. Klager is daarbij veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de vrouw.

1.5 Verweerster heeft klager honorarium voor de door haar gewerkte uren in rekening gebracht. Klager heeft de declaratie(s) voldaan.

1.6 Bij brief van 5 juli 2008 aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam, in welk arrondissement verweerster op dat moment werkzaam was, heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster. De klacht betrof “de gehele gang van zaken” en de wijze van declareren.

1.7 Bij brief aan de deken, gedateerd 9 augustus 2014, ontvangen op het Bureau van de Orde op 11 augustus 2014, met bijlagen, heeft klager zich – opnieuw – beklaagd over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster in 2005 en 2006:

a) geen verzoek ex art. 1:83 BW heeft ingediend, om inzage in de bankgegevens van de vrouw;

b) zich niet heeft gerealiseerd, dat het banksaldo dat de vrouw had ten tijde van de het sluiten van de huwelijkse voorwaarden in mindering zou moeten worden gebracht op het te verrekenen bedrag;

c) niet heeft gesteld dat ten tijde van de opmaak van de huwelijkse voorwaarden al een vermogensverdeling heeft plaatsgevonden;

d) heeft nagelaten via de notaris te bewijzen dat de vrouw al NLG 20.000 van klager had ontvangen;

e) niet heeft onderkend dat bij afrekening van vermogensafnames geen sprake kan zijn van verjaring;

f) geen getekend convenant heeft gerealiseerd;

g) een te hoog honorarium in rekening heeft gebracht.

3 VERWEER

3.1 Verweerster voert gemotiveerd verweer, primair met een beroep op overschrijding van een redelijke klachttermijn. Op het verweer zal hierna, waar nodig, worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Voor de beoordeling of een klacht na een lang tijdsverloop nog kan worden ontvangen, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen: enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van de advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Of het tijdsverloop onredelijk lang is, bepaalt de tuchtrechter aan de hand van de omstandigheden van het geval. Er geldt voor de onderhavige klacht geen vaste wettelijke vervaltermijn, maar in het algemeen wordt in de jurisprudentie – en in de nieuwe Advocatenwet die met ingang van 1 januari 2015 in werking is getreden – een termijn van drie jaar aangehouden.

4.3 De termijn waarbinnen geklaagd kan worden, vangt in beginsel aan op het moment dat klager het noodzakelijk inzicht heeft gekregen in de betekenis en de gevolgen voor hem van het handelen van de advocaat. Klager stelt in dit verband dat hij in 2013 en 2014 juridische kennis heeft opgedaan waardoor hij zich heeft gerealiseerd dat verweerster in de periode 2004 – 2006 jegens hem is tekortgeschoten. De vraag of dit beweerdelijk late moment van inzicht ten nadele zou moeten komen van verweerster kan onbeantwoord blijven nu klager zich blijkens zijn klachtbrief in 2008 al realiseerde dat hij klachten had over “over de gehele gang van zaken” bij en de declaratie(s) van verweerster. Eventuele aanvullende inzichten verworven in 2013 of 2014 kunnen er niet toe leiden dat klager opnieuw de kwaliteit van de dienstverlening en de declaratie(s) van verweerster in een tuchtrechtelijke procedure aan de orde stelt.

4.4 De aard en het gewicht van de klachten zoals die blijken uit het klachtdossier zijn voorts niet van dien aard dat het belang van verweerster bij rechtszekerheid zou moeten wijken voor het ten gunste van klager wegende maatschappelijke belang dat het optreden van de advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst.

4.5 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Rammeloo als griffier op 7 januari 2015.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 12 januari 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.