Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:165

Zaaknummer

L 260 - 2014

Inhoudsindicatie

Aan klaagster was een toevoeging verleend voor echtscheiding op tegenspraak. Na indiening gemeenschappelijk verzoek heeft verweerder de zaak als betalend aangemerkt en klaagster een nota gestuurd.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond. Berisping

Uitspraak

Beslissing van 29 juni 2015

in de zaak L 260-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

klaagster

 

 

tegen:

 

 

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 30 september 2014 met kenmerk DOK 301, door de raad ontvangen op 1 oktober 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 mei 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerder heeft in een echtscheidingsprocedure opgetreden als advocaat van klaagster. Verweerder heeft voor klaagster een toevoeging aangevraagd, welke op 18 april 2012 is verleend. Aan klaagster werd een eigen bijdrage van € 127,00 opgelegd.

2.2      Op 9 mei 2012 mailt klaagster aan verweerder dat haar ex-man en zij de eventuele kosten voor de echtscheiding samen voor hun rekening zouden nemen. Op 5 juli 2012 tekenen klaagster en haar ex-man het door verweerder opgestelde echtscheidingsconvenant. In artikel 10.1 van dat convenant wordt bepaald dat verweerder uitsluitend de advocaat van klaagster is en klaagster bij de onderhandelingen en afspraken met haar ex-man heeft bijgestaan. Voorts wordt overwogen dat partijen er nu voor kiezen om een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank te Maastricht in te dienen. In artikel 10 lid 2 wordt het volgende bepaald:

“Partijen dragen in dat kader alsnog ieder de helft van de rechtsbijstand- en proceskosten, waarbij de vrouw wel en de man (,althans partijen gezamenlijk) mogelijk niet in aanmerking kom(t)(en) voor gefinancierde rechtsbijstand. Partijen zullen de eigen bijdragen/eigen risico’s dan wel de overige/aanvullende (proces/rechtsbijstand) in onderling overleg bij helfte voldoen of onderling nader verrekenen. De griffiegelden en/of overige kosten dragen partijen eveneens gezamenlijk, ieder voor de helft voor hun rekening nemen.”

2.3      Bij brief van 1 juli 2013 stuurt verweerder aan klaagster en haar ex-man de einddeclaratie voor de door hem verrichte werkzaamheden. Per mail van 2 juli 2013 laat de ex-man van klaagster namens klaagster en hemzelf aan verweerder weten dat zij erg geschrokken zijn van zijn declaratie, omdat zij van mening waren dat was afgesproken dat de volledige echtscheiding op basis van de aan klaagster verstrekte toevoeging zou worden behandeld.

2.4      Klaagster en haar ex-man verzoeken verweerder om met hen in gesprek te gaan, maar daartoe is verweerder niet bereid.

2.5      Klaagster wendt zich vervolgens bij brief van 23 juli 2013 met de onderhavige klacht tot de deken.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de  Advocatenwet doordat:

verweerder klaagster een eindnota heeft gestuurd waarin zij door verweerder als betalende cliënte werd aangemerkt, terwijl zij voor de door verweerder verleende rechtsbijstand een eigen bijdrage had voldaan van € 127,00, naar aanleiding van een op 18 april 2012 verleende toevoeging.

 

4          VERWEER

4.1      Verweerder stelt dat klaagster en haar ex-man slechts debiteuren zonder juridische weren zijn die achteraf proberen op allerlei manieren aan betaling te ontkomen. Volgens verweerder worden de feiten door klaagster anders benoemd. Verweerder is daarnaast van mening dat klaagster misbruik maakt van het haar toekomende klachtrecht.

 

5          BEOORDELING

5.1      Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2      Gedragsregel 24 bepaalt dat de advocaat voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd, voor zijn werkzaamheden geen vergoeding, in welke vorm dan ook, zal bedingen of in ontvangst zal nemen, afgezien van de eigen bijdrage en verschotten volgens de daarvoor geldende regels. Klaagster heeft onweersproken gesteld dat aan haar een toevoeging is verleend. Verweerder erkent ook dat hij is toegevoegd. In die omstandigheden is het verweerder in geen geval toegestaan om een declaratie voor zijn werkzaamheden aan klaagster te versturen. Door dat toch te doen, heeft verweerder in strijd met gedragsregel 24 lid 2 gehandeld.

5.3      Door verweerder werd aangegeven dat hij met klaagster en haar ex had afgesproken dat de zaak op betalende basis zou worden behandeld, omdat met terugwerkende kracht werd besloten om alsnog een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding in te dienen. Verweerder verwijst in dit kader naar het echtscheidingsconvenant waaruit het een en ander zou moeten blijken. Artikel 10 lid 2 van het door verweerder opgestelde echtscheidingsconvenant luit als volgt: “Partijen dragen in dat kader alsnog ieder de helft van de rechtsbijstand- en proceskosten, waarbij de vrouw wel en de man (,althans partijen gezamenlijk) mogelijk niet in aanmerking kom(t)(en) voor gefinancierde rechtsbijstand. Partijen zullen de eigen bijdrage/eigen risico’s dan wel de overige/aanvullende (proces/rechtsbijstand) in onderling overleg bij helfte voldoen of onderling nader verrekenen. De griffierechten en/of overige kosten dragen partijen eveneens gezamenlijk, ieder voor de helft voor hun rekening nemen.” Alhoewel dit artikel niet uitblinkt in duidelijkheid, wordt in het artikel duidelijk vermeld dat klaagster in aanmerking komt voor een toevoeging.

5.4      Indien verweerder daadwerkelijk van mening was dat klaagster afstand wilde doen van haar recht op de reeds verleende toevoeging en hij op zou treden op betalende basis, dan had het op de weg van verweerder gelegen om die afspraken duidelijk schriftelijk aan klaagster te bevestigen. Gedragsregel 8 schrijft immers voor dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte dient te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dat deze waar nodig, ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, schriftelijk aan de cliënt moeten worden bevestigd. Verweerder heeft dat in dit geval echter niet gedaan.

5.5      Verweerder stelt ten onrechte dat klaagster hem in haar mail van 9 mei 2012 heeft aangegeven dat zij en haar ex-man de kosten voor de volledige procedure alsnog met terugwerkende kracht bij helfte zouden willen delen en voor hun eigen rekening zouden willen nemen. De tekst van de mail van klaagster rechtvaardigt die conclusie naar het oordeel van de raad niet. Klaagster geeft enkel aan dat zij de verdere kosten met haar ex-man bij helfte wil delen. Dat past ook in het kader van de verleende toevoeging en de kosten die nog gepaard gaan met het indienen van een gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding, zoals griffierecht e.d.

5.6      Indien verweerder van mening was geweest dat klaagster met deze mail had bedoeld om afstand te doen van de reeds aan haar verleende toevoeging, dan had verweerder dat veel duidelijker met klaagster moeten communiceren en had verweerder, gelet op hetgeen wordt bepaald in gedragsregel 8, nadrukkelijk schriftelijk aan klaagster moeten bevestigen wat de gevolgen van die keuze zouden zijn. Door dat niet te doen heeft verweerder in strijd met gedragsregel 8 gehandeld.

5.7      De klacht van klaagster is derhalve gegrond.

 

6          MAATREGEL

6.1      Gelet op de ernst van de verweten gedraging en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder kan niet worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klacht gegrond en legt terzake aan verweerder op de maatregel van berisping.

 

 

 

Aldus gegeven door mr. M.I.J. Hegeman , voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, A.J. Sol, J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2015 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 29 juni 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klaagster

-        verweerder

 

en per e-mail verzonden aan:

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

 

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

 

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

 

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

 

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl