Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2015:111

Zaaknummer

15-72

Inhoudsindicatie

Het kantoor van verweerders heeft klager in 2011 bijgestaan in 3 procedures na ontslag op staande voet. Na een verzoek tot peiljaarverlegging had klager drie toevoegingen gekregen. In 2011 ontving klager bericht van de Raad voor Rechtsbijstand dat de toevoegingen zouden worden ingetrokken. Klager klaagt erover dat verweerders 3 toevoegingen hebben aangevraagd en dat er ten onrechte diverse bedragen in rekening gebracht  zijn bij hem. Klacht is kennelijk niet ontvankelijk respectievelijk kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 1 juni 2015

in de zaak 15-72

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [naam]

[adres]

klager

tegen:

1.    mr. [naam]

verweerder sub 1

1.    mr. [naam]

verweerster sub 2

beiden advocaat te [plaats]

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 12 mei 2015 met kenmerk RvT 14-0322 door de raad ontvangen op 13 mei 2015, en van de stukken die zijn vermeld op de zich bij deze brief bevindende inventarislijst en die zijn genummerd van 1 tot en met 10.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.2    Klager is in 2011 op staande voet ontslagen door zijn werkgever. Hij heeft zich vervolgens tot verweerster sub 2 gewend voor juridische bijstand.

1.3    Verweerster sub 2 heeft klager rechtsbijstand verleend in drie kwesties. De eerste kwestie betrof een namens klager aangespannen kort geding tot wedertewerkstelling. De tweede kwestie betrof (het verweer in) een verzoekschriftprocedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, die door de werkgever van klager aanhangig was gemaakt. De derde kwestie had betrekking op een vordering van € 15.000,-- die klagers werkgever stelde te hebben en die klagers werkgever had ingehouden op zijn salaris. Tijdens de zitting in de genoemde verzoekschriftprocedure heeft verweerder sub 1 klager bijgestaan.

1.4    Voor de kosten van deze rechtsbijstand is in deze drie zaken bij de Raad voor Rechtsbijstand door verweerster sub 2 namens klager een aanvraag voor gesubsidieerde rechtsbijstand ingediend.

1.5    Op 20 mei 2011 (in één van de zaken) en op 16 juni 2011 (in de andere twee zaken) heeft de Raad voor Rechtsbijstand klager bericht dat zijn inkomen en/of vermogen in het peiljaar 2009 de grenzen van de Wet op de Rechtsbijstand overschreed. De aanvragen voor gesubsidieerde rechtsbijstand werden afgewezen. Klager heeft vervolgens - in overleg met verweerster sub 2 - een verzoek tot peiljaarverlegging gedaan. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad voor Rechtsbijstand een schatting van klagers inkomen over 2011 gedaan en is aan klager alsnog een drietal toevoegingen verstrekt.

1.6    Op 15 september 2014 heeft de Raad voor Rechtsbijstand klager bericht dat de aan hem verstrekte toevoegingen met terugwerkende kracht zouden worden ingetrokken omdat uit de wettelijk voorgeschreven hercontrole die de Raad voor Rechtsbijstand had uitgevoerd, was gebleken dat klagers inkomen niet alleen in 2009 (het peiljaar) maar ook in 2011 boven de wettelijke grens lag. Klager ontving een drietal facturen van de Raad voor Rechtsbijstand ten bedrage van respectievelijk € 1.385,29, € 1.054,21 en € 986,09, met het verzoek om deze bedragen uiterlijk 5 november 2014 aan de Raad voor Rechtsbijstand te betalen.

1.7    Bij brief van 4 november 2014 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend. 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt in, zakelijk weergegeven, dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    drie toevoegingen voor klager aan te vragen;

b)    ten onrechte diverse bedragen bij klager in rekening te brengen;

c)    hem te adviseren een aangeboden schikkingsbedrag van € 50.000,-- af te wijzen.

2. 2    Ter toelichting op de klacht stelt klager dat hij het niet eens is met hoe de zaak verlopen is. Klager stelt het vreemd te vinden dat hem te kennen was gegeven dat hij alles had betaald. Vervolgens ontving hij op 18 september 2014 ineens bericht van de Raad voor Rechtsbijstand waaruit blijkt dat hij een groot bedrag aan de Raad voor Rechtsbijstand moet terugbetalen. Klager is het daar niet mee eens omdat er al een bedrag van € 2.200,-- op de kantoorrekening van het kantoor van verweerders stond. Bovendien heeft klager onlangs nog een nota van € 272,88 ontvangen die hij netjes betaald heeft.

2.3    Klachtonderdeel c) richt zich tegen verweerder sub 1. Klager stelt dat verweerder sub 1 hem tijdens de zitting waarop deze hem bijstond, heeft geadviseerd een schikkingsaanbod van € 50.000,-- niet te accepteren omdat het te laag was. Uiteindelijk heeft klager niets aan de zaak overgehouden.  

3    VERWEER

3.1    Verweerders geven aan dat er drie toevoegingen voor klager zijn aangevraagd omdat er sprake was van drie verschillende rechtsbelangen. Verweerders stellen dat zij klager in 2011 erop hebben gewezen dat de toevoegingen die aan klager werden verstrekt achteraf, bij controle van zijn werkelijke inkomen door de Raad voor Rechtsbijstand, ingetrokken zouden kunnen worden.

3.2    Verweerders hebben overzichten uit hun administratie overgelegd waaruit blijkt welke bedragen zij wanneer aan klager in rekening hebben gebracht. Dit waren de eigen bijdragen, die door de Raad voor Rechtsbijstand aan klager zijn opgelegd en de griffierechten en andere verschotten. Op 9 september 2013 is er voor het laatst een nota ten bedrage van € 272,88 aan klager gestuurd. Deze nota had betrekking op een griffierechtnota van de rechtbank. In eerste instantie had de rechtbank een bedrag van € 71,00 aan griffierecht in rekening gebracht. Toen de raad voor rechtsbijstand de toevoegingsaanvraag van klager afwees is deze nota door de rechtbank ingetrokken en is een bedrag van € 258,00 aan griffierecht in rekening gebracht. Daarnaast is door verweerders een bedrag van € 14,88 aan kosten Kamer van Koophandel doorberekend aan klager zodat de declaratie uitkwam op het hiervoor genoemde bedrag van € 272,88.

3.3    Verweerder sub 1 geeft aan dat hij zich niet meer kan herinneren hoe het verloop is geweest van deze zitting waarop hij hem bijstond, noch waarom hij klager heeft geadviseerd het schikkingsaanbod niet te accepteren.

4    BEOORDELING

4.1    Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

ad klachtonderdeel a)

4.3    Verweerders hebben uitgelegd dat verweerster sub 2 voor haar werkzaamheden drie toevoegingen heeft aangevraagd omdat er sprake was van drie verschillende rechtsbelangen. Deze gang van zaken is door klager niet weersproken en is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel b)

4.4    Verweerders hebben uitgelegd welke bedragen zij wanneer aan klager in rekening hebben gebracht. Verweerders hebben deze uitleg met bewijsstukken onderbouwd. Verweerders geven aan dat zij van klagers werkgever ten behoeve van klager een bedrag van € 1.215,81 op de derdengeldrekening van hun kantoor hebben ontvangen en dat dit bedrag is verrekend met het bedrag van € 1.175,26 welk bedrag klager op dat moment verschuldigd was aan hun kantoor. Het resterende bedrag van € 40,55 hebben zij op 6 juli 2012 aan klager betaald. Op 9 september 2013 hebben zij klager nog een aanvullende nota ten bedrage van € 272,88 gestuurd welke betrekking had op een nagekomen griffierechtnota van de rechtbank. Ook deze nota is door klager betaald.

4.5    Klager stelt dat hij in totaal een bedrag van € 2.200,-- heeft  betaald aan het kantoor van verweerders. Dit is door verweerders bestreden en klager heeft nagelaten zijn stelling met bewijsstukken dan wel met concrete feiten te onderbouwen. Dat bedoeld bedrag zich ten gunste van klager onder verweerders bevindt, is daarom geenszins aannemelijk.

4.6    De voorzitter ziet geen onregelmatigheden dan wel tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in de handelwijze van verweerders zodat ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond is.

ad klachtonderdeel c)

4.7    Dit klachtonderdeel is kennelijk niet ontvankelijk wegens tijdsverloop. Een advocaat mag ervan uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter nog moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Nu klager niet heeft aangegeven waarom hij zich pas in 2014 november 2014 beklaagt over de wijze waarop verweerder sub 1 hem in juni 2011 heeft bijgestaan ter zitting is dit klachtonderdeel kennelijk niet ontvankelijk.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 1 juni 2015.

griffier     voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 1 juni 2015 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

•    klager

en per gewone post aan:

•    verweerders

•    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

•    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten