Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:133

Zaaknummer

ZWB 252 - 2014

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerder bewust onjuiste informatie in het geding heeft gebracht, noch dat hij valse verklaringen in het geding heeft gebracht, noch dat hij een getuige heeft aangezet tot meineed. Verweerder heeft de standpunten van zijn cliënten verwoord, hetgeen ook zijn taak was, en mocht de door zijn cliënten aan hem aangereikte informatie in het geding brengen, nu hij geen reden had om aan de juistheid daarvan te twijfelen.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

.

Beslissing van 18 mei 2015

in de zaak ZWB 252-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

 

 

klager

 

 

 

 

tegen:

 

 

 

 

 

verweerder

 

 

 

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 15 september 2014 met kenmerk K14-019, door de raad ontvangen op16 september2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 maart 2015. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       De brief van de deken d.d. 15 september 2014 met bijlagen;

-       De nagekomen brief van verweerder d.d. 13 maart 2015 met bijlagen.

 

 

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klager heeft een geschil met zijn meerderjarige zoon en de heer S. over de verkoop van een hotel. Verweerder staat de meerderjarige zoon van klager en de heer S. bij in dit geschil. In dat verband is klager op 25 januari 2012 door verweerder in kort geding gedagvaard, waarbij de levering van een perceel is gevorderd. Verweerder heeft in dat verband gesteld dat er op 23 december 2009 een koopovereenkomst tot stand is gekomen welke ook heeft geleid tot een notariële overdracht blijkens de akte van levering d.d. 4 maart 2010.

 

2.2      De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 7 februari 2013. Tussen partijen is een minnelijke regeling tot stand gekomen, inhoudende dat verweerders cliënten een bedrag van € 25.000,-- dienden te voldoen aan klager en dat klager het perceel diende te leveren aan verweerders cliënten.

 

3       KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.         zich niet houdt aan het bepaalde in art. 21 Rv, door onvolledig of onjuist te zijn in hetgeen hij citeert en in het geding brengt,

2.         valse verklaringen althans verklaringen waarvan hij weet dat ze vals zijn (met name een verklaring van G. over het sluiten van een koopovereenkomst tussen partijen) heeft geproduceerd en

3.         een getuige (dezelfde G.) heeft aangezet tot het plegen van meineed.

3.2     Toelichting:

          Klachtonderdeel 1

          In de dagvaarding staat onder punt 1 ten onrechte vermeld dat er op 23 december 2009 een koopovereenkomst is gesloten. Van een overeenkomst is geen sprake omdat verweerders cliënten de overeenkomst niet hebben ondertekend. Onder punt 4 van de dagvaarding is voorts ten onrechte vermeld dat voorafgaand aan de ondertekening een bezichtiging heeft plaatsgevonden waarbij alle partijen aanwezig waren. De cliënten van verweerder waren echter niet aanwezig. Ook is ten onrechte gesteld dat verweerders cliënten een huurovereenkomst hebben gesloten. Verweerder heeft de huurovereenkomst bewerkt.

         

 

Klachtonderdeel 2

          Verweerder heeft in de procedure een verklaring overgelegd van de heer G. De inhoud van die verklaring is onjuist. Verweerder heeft deze verklaring willens en wetens geproduceerd om een ideale situatie voor zijn cliënt te bewerkstelligen.

          Klachtonderdeel 3

          Om de schriftelijke verklaring van de heer G. kracht bij te zetten heeft verweerder de heer G. onder ede een gelijkluidende verklaring laten afleggen.

 

4       VERWEER

4.1    Ontvankelijkheid

         Klager heeft te lang gewacht met het indienen van zijn klacht. Op 7 februari 2013 is tussen partijen een overeenkomst tot stand gekomen, waarmee het geschil tot een einde is gekomen. Daarna heeft verweerder nog een jaar gewacht met het indienen van de klacht. Klager dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.

4.2    Klachtonderdeel 1

         Verweerder heeft de standpunten van zijn cliënten verwoord en dit stond hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij vrij. Naar de mening van verweerders cliënten was er wel degelijk een koopovereenkomst tot stand gekomen op 23 december 2009. Deze overeenkomst heeft ook geleid tot de levering van het perceel bij akte van levering. Ook in de pleitnota van klagers advocaat wordt verwezen naar de op 23 december 2009 gesloten koopovereenkomst. Het feit dat de schriftelijke overeenkomst niet door verweerders cliënten is ondertekend, maakt niet dat die overeenkomst om die enkele reden niet tot stand is gekomen. Overigens heeft klager in de procedure ook niet aangevoerd dat geen sprake zou zijn van een koopovereenkomst.

4.3    Voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding heeft verweerder de zaak uitvoerig met zijn cliënten besproken en zijn cliënten hebben bij hem aangegeven dat bij de bezichtiging alle partijen aanwezig waren. Verweerder had geen enkele reden om te veronderstellen dat hetgeen zijn cliënten hieromtrent hadden verklaard, onjuist was.

4.4    Verweerder heeft de huurovereenkomst niet bewerkt. Verweerder heeft de huurovereenkomst, zoals die hem door zijn cliënten werd aangereikt, in het geding gebracht. Pas kort voor de mondelinge behandeling bleek dat de huurovereenkomst door klager was gesloten. Van het bewust geven van onjuiste informatie was geen sprake. Verweerder is afgegaan op de door zijn cliënten verstrekte informatie en had geen reden om daaraan te twijfelen.

 

 

4.3    Klachtonderdelen 2 en 3

         In de kort geding procedure is nimmer een getuige gehoord. Dat kan ook niet in een kort geding procedure. De heer G. heeft enkel verklaard dat hij wel bereid zou zijn om zijn schriftelijke verklaring onder ede te bevestigen, maar daar is het nooit van gekomen. De verklaring van de heer G. is verweerder aangereikt door de advocaat van de heer G. Verweerder heeft de heer G. niet onder druk gezet en de heer G. is geadviseerd door zijn advocaat voordat hij de verklaring ondertekende.

 

5       BEOORDELING

5.1     Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2     Ontvankelijkheid

                     Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt weliswaar met zich dat vaneen klager kan worden verwacht dat hij niet te lang wacht met het indienen van een klacht, maar een termijn van minder dan drie jaar voor het indienen van een klacht bij de deken na het tijdstip waarop klager bekend is geworden met de feiten waarover hij klaagt kan in het algemeen niet als onredelijk lang worden aangemerkt. Klager heeft aldus tijdig geklaagd en kan worden ontvangen in zijn klacht.

5.3     Beoordeling

                     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een ruime mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.

5.4     Klachtonderdeel 1

                     Klachtonderdeel 1 ziet op gedragsregel 30, waarin is bepaald dat de advocaat zich dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn. Met de stelling dat er een koopovereenkomst was gesloten heeft verweerder namens zijn cliënten een juridisch standpunt ingenomen. De raad is van oordeel dat verweerder voldoende juridische en feitelijke argumenten had om dit standpunt in te nemen. De koopovereenkomst heeft immers geleid tot een notariële overdracht blijkens de akte van levering d.d. 4 maart 2010, waaruit blijkt dat ook de notaris van mening was dat levering kon plaatsvinden krachtens een voorafgaande koopovereenkomst. Voorts is in rechte geoordeeld dat sprake was van een koopovereenkomst. Van het feit dat verweerder de stelling heeft geponeerd dat er sprake was van een koopovereenkomst kan verweerder gelet op het bovenstaande geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.5     Klager heeft voorts gesteld dat verweerder onder punt 4 van de dagvaarding ten onrechte heeft vermeld dat voorafgaand aan de ondertekening een bezichtiging heeft plaatsgevonden waarbij alle partijen aanwezig waren.Verweerder heeft verklaard dat hij de zaak uitvoerig met zijn cliënten heeft besproken en dat zijn cliënten bij hem hebben aangegeven dat bij de bezichtiging alle partijen aanwezig waren. Niet is gebleken dat verweerder reden had om te twijfelen aan de juistheid van deze mededeling van zijn cliënten. Het stond verweerder daarom vrij om deze stelling namens zijn cliënten te verwoorden.

5.6     Voorts heeft klager gesteld dat verweerder in de procedure ten onrechte heeft gesteld dat zijn cliënten een huurovereenkomst hadden gesloten. Volgens klager heeft verweerder de huurovereenkomst bewerkt. Verweerder heeft verklaard dat zijn cliënten hem de huurovereenkomst hebben aangereikt. De raad is van oordeel dat het verweerder vrij stond om namens zijn cliënten te stellen dat zij een huurovereenkomst hadden gesloten. Op geen enkele wijze is gebleken dat verweerder de huurovereenkomst heeft bewerkt.

5.7     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, blijkt dat verweerder de belangen van zijn cliënten heeft behartigd en in dat verband namens zijn cliënten standpunten heeft ingenomen. Dat was ook verweerders taak. Dat de standpunten die verweerder namens zijn cliënten heeft verwoord haaks stonden op die van klager, maakt nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Indien klager het niet eens was met de stellingen van verweerder, kon klager dit in de gerechtelijke procedure naar voren brengen, waarna de rechter zich over de wederzijdse stellingen en standpunten kon buigen. Niet is gebleken dat verweerder de rechter bewust onjuist heeft geïnformeerd. Het eerste onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.

5.8     Klachtonderdelen 2 en 3

                     Het tweede en derde klachtonderdeel zien beide op de door de heer G. afgelegde getuigeverklaring. Vanwege de nauwe samenhang tussen de klachtonderdelen 2 en 3 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. De raad is van oordeel dat klager er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat verweerder reden had om aan de juistheid van de verklaring van de heer G. te twijfelen.De raad heeft in de aan haar overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht niets kunnen ontwaren wat verweerder er van had behoren te weerhouden om de verklaring in het geding te brengen. De klacht dat verweerder de heer G. heeft aangezet tot het plegen van meineed is eveneens ongegrond, alleen al vanwege het feit dat in het geheel geen getuigenverhoor heeft plaatsgevonden. Dat verweerder de heer G., die werd geadviseerd en bijgestaan door een advocaat, onder druk heeft gezet, is geenszins gebleken. Ook de klachtonderdelen 2 en 3 zijn derhalve ongegrond.

5.9     De raad komt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen ongegrond moet worden verklaard.

 

              BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus gegeven door mr.E.P. van Unen, voorzitter, mrs.S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, A.J.F. Dok, J.D.E. van den Heuvel , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2015 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 mei 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klager

-       verweerder

 

 

 

en per e-mail verzonden aan:

-       de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-       verweerder/verweerster

-       de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager/klaagster

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

 

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl