Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:152

Zaaknummer

L 209 - 2014

Inhoudsindicatie

Aangezien verweerster geen toestemming aan de Deken heeft verzocht alvorens conservatoire

Inhoudsindicatie

maatregelen te treffen, heeft zij gehandeld in strijd met gedragsregels. Nu achteraf echter blijkt van een vergissing en de Deken alsnog toestemming heeft verleend, acht de Raad dit een omissie van onvoldoende gewicht om daarvoor een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen.

Inhoudsindicatie

Klacht (gedeeltelijk) gegrond; geen maatregel

Uitspraak

Beslissing van 20 april 2015

in de zaak L 209-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                     

 

                        

                                        

     klaagster

 

 

                      tegen:

 

 

                        

                      

 

                      verweerster

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 11 augustus 2014 met kenmerk  2010-080-K, door de raad ontvangen op 12 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 februari 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerster . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van het klachtdossier.

 

 

2          FEITEN

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard en niet weersproken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2     Verweerster heeft vanaf februari 2008 aan klaagster rechtsbijstand verleend in een echtscheidingszaak. Gedurende deze procedure zijn partijen door de rechtbank verwezen naar mediation. Gedurende dit mediationtraject, in april 2009, heeft de wederpartij zonder medeweten en toestemming van klaagster, het gemeenschappelijk winkelpand verkocht en geleverd via een notaris die daaraan ten onrechte zijn medewerking heeft verleend. Bij brief d.d. 21 april 2009 heeft verweerster de rechtbank in de lopende procedure op de hoogte gesteld van het feit dat het gemeenschappelijk winkelpand op oneigenlijke wijze door de wederpartij was verkocht en geleverd. Per e-mail d.d. 1 mei 2009 heeft klaagster de samenwerking met verweerster beëindigd en verzocht om toezending van het dossier naar een opvolgend advocaat.

2.3     Verweerster heeft op 9 oktober 2009 een dagvaarding laten betekenen aan klaagster in verband met nog openstaande nota’s. Nadat bekend werd dat surseance van betaling was aangevraagd van een onderneming waarvan klaagster tevens aandeelhouder was, heeft verweerster in 2010 zonder toestemming van de deken conservatoir beslag gelegd op het woonhuis van klaagster. Bij brief d.d. 1 november 2010 heeft de deken aan verweerster alsnog toestemming verleend voor het (op nieuw te leggen) conservatoir beslag.

 

3          klacht

3.1      Bij e-mail d.d. 10 augustus 2010 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend tegen verweerster. Na een mondelinge behandeling bij de deken op 3 juli 2013, zijn separaat nog aanvullende klachten geformuleerd.

3.2      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel van de 46 Advocatenwet doordat:

a)     Verweerster zonder toestemming te vragen aan de deken conservatoir beslag heeft gelegd op klaagsters woonhuis;

b)     Verweerster een verkeerde beoordeling heeft gemaakt van klaagsters situatie waardoor er te veel overleg is gevoerd en waarvan de wederpartij van klaagster maximaal heeft  kunnen profiteren;

c)    verweerster heeft toegestaan dat de advocaat van de wederpartij van klaagster ook de advocaat was die diens zakelijke belangen behartigde;

d)    verweerster heeft  samengewerkt met de advocaat van de wederpartij;

e)    ten onrechte heeft nagelaten de echtelijke woning te laten taxeren.

 

4          VERWEER

4.1    Het verweer houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in.

Ad a)Verweerster erkent dat is verzuimd toestemming te vragen aan de deken alvorens conservatoir beslag te leggen. Dat is door een samenloop van omstandigheden vergeten.

 

Ad b) Verweerster heeft in de zaak alles gedaan wat mogelijk was. Met betrekking tot de kinderen is getracht in onderling overleg tot afspraken te komen. Toen die niet werden nagekomen, restte slechts een verzoek om een voorlopige voorziening en een verwijzing naar Bureau Jeugdzorg. Er is een bespreking gepland met het doel onnodig procederen te voorkomen. Dat leidde echter niet tot het gewenste resultaat zodat helaas verder geprocedeerd moest worden. In die procedure heeft de rechter partijen naar een mediator verwezen, partijen zijn daarmee akkoord gegaan en de zaak is aangehouden in afwachting van de uitkomst daarvan.

Ad c) Er is in overleg akkoord gegaan met de betreffende advocaat. Deze was geen huisadvocaat van partijen gezamenlijk en had –voor zover verweerster bekend- geen informatie over zaken op grond waarvan belangenverstrengeling had kunnen ontstaan. Klaagster is hierdoor niet benadeeld.

 

Ad d) Er was geen sprake van samenwerking ten nadele van klaagster. Er is wel getracht in goed overleg te zoeken naar oplossingen.

 

Ad e) In april 2009 werd duidelijk dat de wederpartij een gezamenlijk pand op oneigenlijke wijze had verkocht en geleverd. Op 21 april 2009 heeft verweerster de rechtbank hiervan op de hoogte gesteld in de lopende procedure. Bij e-mail d.d. 1 mei 2009 heeft klaagster de samenwerking beëindigd. Daardoor kon ter zake door verweerster geen verdere actie meer worden ondernomen.

 

5          BEOORDELING

5.1      De raad overweegt allereerst dat de nieuwe Advocatenwet van toepassing is op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld. De raad overweegt hierna het volgende.

5.2      Ten aanzien van klachtonderdeel a.

Ter zake van nog niet in rechte vastgestelde vorderingen op zijn cliënt mag de advocaat geen conservatoire maatregelen treffen dan na overleg met de deken. Verweerster heeft erkend dat zij abusievelijk geen toestemming aan de deken heeft verzocht. Verweerster heeft nader toegelicht dat zij had vergeten haar vakantiewaarnemer in de zaak op te dragen deze toestemming te vragen. Uit het dossier blijkt dat verweerster, na op dit verzuim te zijn gewezen, bij brief van 10 september 2010 aan de deken alsnog om toestemming heeft verzocht voor het gelegde, dan wel opnieuw te leggen conservatoir beslag. Bij brief d.d. 1 november 2010 heeft de deken zijn toestemming daarvoor verleend, na te hebben vastgesteld dat verweerster - voorafgaand aan de getroffen rechtsmaatregelen - aan klaagster voorstellen heeft gedaan teneinde betaling van de openstaande facturen te verkrijgen en dat deze daarop niet reageerde. Met de deken is de raad van oordeel dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels, echter dat sprake is van een omissie van onvoldoende gewicht om daarvoor een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen. De raad zal de klacht op dit onderdeel gegrond verklaren zonder oplegging van een maatregel.

5.3      De navolgende klachtonderdelen betreffen de kwaliteit van de door verweerster verleende dienstverlening. Daarbij geldt in zijn algemeenheid dat de advocaat voor wat betreft de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt behartigt ten volle verantwoordelijk is. De tuchtrechter dient te beoordelen of sprake is van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die de advocaat behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij behartigt of behoort te behartigen. In familierechtelijke kwesties als de onderhavige geldt daarbij bij uitstek dat de advocaat zoveel mogelijk dient te streven naar een regeling in der minne en hij er voor moet waken dat de verhouding tussen partijen niet escaleert, zeker als er belangen van minderjarige kinderen in het spel zijn. Ook mag  in een dergelijk geval van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het entameren van procedures. De klacht zal in het licht van het voorgaande worden beoordeeld.

5.4      Ten aanzien van klachtonderdeel b en d

Onweersproken staat vast dat er in de betreffende procedure op meerdere momenten voor is gekozen om via de weg van een minnelijke schikking c.q. mediation te komen tot een goede afwikkeling van de zaak. Niet blijkt dat klaagster het met die keuzes destijds oneens is geweest en dit aan verweerster kenbaar heeft gemaakt. Dat dit niet tot het verwachte resultaat heeft geleid kan aan verweerster niet worden verweten. Het is begrijpelijk dat klaagster teleurgesteld is over het feit dat verweersters  inspanningen niet hebben geleid tot het door klaagster gewenste resultaat. Dit betekent echter niet dat verweerster onvoldoende zorg aan de zaak heeft besteed. Zelfs, in het geval dat achteraf, op grond van voortschrijdend inzicht, zou moeten worden geconstateerd dat de gekozen strategie niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, dan volgt daaruit nog niet zonder meer dat andere strategische keuzes een eerder of beter resultaat zouden hebben gehad. Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de raad niet van handelen of nalaten door verweerster op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat zij haar werk niet goed heeft gedaan. Gelet op het voorstaande kan naar het oordeel van de raad niet worden vastgesteld dat verweerster in haar optreden voor klaagster tekort is geschoten. De raad overweegt voorts dat verweerster niet heeft betwist dat zij met de advocaat van de wederpartij overleg heeft gevoerd over de zaak. Gelet op bovenstaand criterium is het ook gebruikelijk dat advocaten confraterneel overleg voeren om te onderzoeken of een schikking tot de mogelijkheden behoort. Dat verweerster ten nadele van klaagster zou hebben samengewerkt met de advocaat van de wederpartij is door klaagster niet nader onderbouwd en blijkt ook overigens niet uit het dossier. Derhalve kunnen de feiten hieromtrent door de raad niet worden vastgesteld. Gelet op het bovenstaande zal de raad de klachtonderdelen b en d ongegrond  verklaren.

 

              5.5     Ten aanzien van klachtonderdeel c.

                        Het is de advocaat in beginsel niet toegestaan tegen een voormalig cliënt of een bestaande cliënt op te treden. Dit is – voor zover hier van belang – slechts anders indien de aan hem toevertrouwde belangen niet dezelfde kwestie betreffen ten aanzien waarvan de voormalige cliënt werd bijgestaan, deze geen verband hielden met die kwestie, een daarop uiteenlopende ontwikkeling evenmin aannemelijk is of als de advocaat niet beschikt over vertrouwelijke dan wel zakelijke informatie de persoon of het bedrijf van de voormalige cliënt betreffende, die van belang kan zijn in de zaak tegen die voormalige cliënt. De raad stelt vast dat niet is gebleken dat de advocaat van de wederpartij beschikte over informatie als hierboven beschreven. Verweerster heeft ter zitting gesteld dat in onderling overleg met klaagster akkoord is gegaan met het optreden van de advocaat van de wederpartij, dat haar niet bekend was dat de betreffende advocaat eerder voor beide partijen zou hebben opgetreden en dat haar evenmin bekend was dat deze advocaat de belangen van partijen zou hebben behartigd bij een adoptie. Klaagster heeft niet nader onderbouwd over welke gegevens de betreffende advocaat, uit hoofde van een eerder optreden voor partijen, beschikte die van belang konden zijn in de echtscheidingsprocedure. Nu de lezing van partijen hierover uiteenloopt en ook niet uit het dossier blijkt dat de advocaat van de wederpartij beschikte over vertrouwelijke informatie waardoor de wederpartij een voorsprong had in de zaak, kan verweerster niet worden verweten dat zij daartegen niets heeft ondernomen. Dit klachtonderdeel zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

5.6     Ten aanzien van klachtonderdeel e.

 

De Raad stelt vast dat blijkens de stukken de wederpartij van klaagster in de echtelijke woning verbleef en dat klaagster daartoe geen toegang had. Tijdens het bemiddelingsgesprek van de waarnemend deken heeft klaagster verklaard dat zij een taxatie van het woonhuis wilde, echter zolang de echtscheiding niet gereld was, verdeling niet aan de orde was en niet was af te dwingen dat taxatie moest plaatsvinden. Dit blijkt uit pagina 4 van het verslag van dit gesprek. Nu klaagster zelf verklaart dat taxatie niet mogelijk was, is de raad onduidelijk wat klaagster aan verweerster te dier zake verwijt. Uit het dossier blijkt niet dat klaagster aan verweerster heeft verzocht om middels een kort geding toegang ten behoeve van een makelaar af te dwingen, met alle extra kosten van dien. De Raad zal de klacht op dit onderdeel eveneens ongegrond verklaren.

6        MAATREGEL

6.1     De raad acht klachtonderdeel a) gegrond maar dit verzuim van verweerster van onvoldoende gewicht om aan verweerster een maatregel op te leggen.

7        BESLISSING

7.1      De raad van discipline:

-           verklaart klachtonderdeel a gegrond zonder oplegging van maatregel;

-           verklaart de klacht in al haar overige onderdelen ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door , mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. P.J.W.M. Theunissen, L.W.M. Caudri, A.J. Sol, E.J.P.J.M. Kneepkens, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 april 2015.

 

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 april 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klaagster

-        verweerster

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klaagster

-        de deken van de orde van advocaten te Limburg

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl