Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:44

Zaaknummer

14-296NN

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek ongegrond. Geen feiten en omstandigheden waaruit partijdigheid voorzitter en leden raad volgt. Verwijzing naar het Wetboek van Strafvordering brengt niet mee dat rechterlijke ambtenaren moeten worden aangewezen om de wraking te behandelen.

Uitspraak

Beslissing van 9 februari 2015

in de zaak 14-296NN

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

de heer

verzoeker

tegen:

mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. S. van Andel, A. de Groot, R. Lonterman, E.M.J. van Nieuwenhuizen, advocaat-leden

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, hierna: de raad, is een klachtzaak aanhangig onder nummer 14-042NN met verzoeker als klager.

1.2 Voorafgaande aan de inhoudelijke behandeling van deze klacht heeft verzoeker bij brief van 3 april 2014 gericht aan de voorzitter van de raad een verzoek gedaan tot wraking van alle advocaat-leden van de raad. Bij brief van 8 april 2014 heeft de griffier van de raad verzoeker het volgende meegedeeld:

Hiermee bevestig ik de ontvangst van uw brief van 3 april 2014 waarin u alle advocaat-leden van de raad wraakt.

Dit wrakingsverzoek kan niet in behandeling worden genomen. Ik wijs u erop dat de raad ieder wrakingsverzoek dat is gericht tegen een van zijn (plaatsvervangend) leden op grond van de wet zelf dient te behandelen en dat de raad daarbij – gezien de wet – geen andere personen kan inzetten dan haar eigen (plaatsvervangend) advocaat-leden en voorzitters. Op grond van de wet moet de raad voorts altijd zitten met vier advocaat-leden en één rechter. Voor de behandeling van uw wrakingsverzoek kan dus geen college worden samengesteld van personen waarop uw wrakingsverzoek geen betrekking heeft.

Ik kan dan ook niet anders dan uw wrakingsverzoek van 3 april jl. buiten behandeling stellen.

Uw verzoek aan de raad of de voorzitter om zich onbevoegd te verklaren kan slechts meelopen met de behandeling van uw klacht door de raad. De wet biedt geen mogelijkheid om, vooruitlopend op de behandeling van uw klacht, een beslissing op uw verzoek te nemen.

1.3 Bij brief van 8 april 2014 aan de voorzitter van de raad heeft verzoeker een verzoek gedaan tot wraking van alle (plaatsvervangend) voorzitters van de raad. Bij brief van 29 april 2014 heeft de griffier van de raad verzoeker meegedeeld dat zijn wrakingsverzoek buiten behandeling wordt gesteld.

1.4 Bij beslissing van 2 mei 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

1.5 Bij brief van 10 mei 2014 heeft verzoeker verzet ingesteld tegen de voorzittersbeslissing van 2 mei 2014. Het verzet is behandeld ter zitting van 8 september 2014. Tijdens die zitting heeft verzoeker de voltallige raad van discipline gewraakt.

1.6 Bij brief van 21 oktober 2014 aan verzoeker heeft de griffier onder meer het volgende geschreven:

U heeft ter zitting van 8 september jl. de voltallige raad van discipline gewraakt. Nu een wrakingsverzoek tegen de voltallige raad niet in behandeling kan worden genomen (zie de brief aan u van 8 april 2014) moet uw wrakingsverzoek beschouwd worden als een wrakingsverzoek tegen de raad in de samenstelling op de zitting van 8 september 2014.

1.7 Nadat de griffier bij brief van 13 november 2014 aan verzoeker de samenstelling heeft gemeld van de wrakingskamer die zijn wrakingsverzoek van 8 september 2014 zou gaan behandelen, heeft verzoeker bij brief van 20 november 2014 alle (plv.) leden van de wrakingskamer gewraakt. De griffier heeft verzoeker bij brief van 27 november 2014 geschreven dat dit verzoek tot wraking buiten behandeling wordt gesteld, omdat de raad voor de behandeling van een verzoek tot wraking geen andere personen kan inzetten dan haar eigen (plv.) voorzitters en leden.

1.8 Het wrakingsverzoek, gedaan op 8 september 2014, is op 16 december 2014 behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de raad.

2 HET WRAKINGSVERZOEK

2.1 Verzoeker heeft het navolgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek.

2.2 Verzoeker twijfelt aan de onpartijdigheid van de raad van discipline. Met een beroep op artikel 17 van de Grondwet verzoekt verzoeker om toegang tot een onpartijdige wrakingsrechter. Onder verwijzing naar de artikelen 515 en verder van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), stelt verzoeker zich op het standpunt dat het mogelijk moet zijn om een meervoudige wrakingskamer samen te stellen, ondanks het feit dat hij de voltallige raad heeft gewraakt. Immers, verzoeker is bevoegd om zijn wrakingsverzoek tegen individuele tuchtrechters in te trekken. Deze tuchtrechters hebben de mogelijkheid om zich op grond van artikel 517 Sv te verschonen. Verzoeker is voornemens om zijn wrakingsverzoek in te trekken tegen elke tuchtrechter die zich verschoont van partijdige of gewraakte handelingen en gedrag. Deze gewraakte handelingen bestaan eruit dat de tuchtrechter:

- verzoeker buitensluit van de onderzoekswijze ten aanzien van de klacht;

- de bedoeling van verzoekers klachten en de handelingen waarop hij zich richt niet behandelt;

- de bevoegdheid van de deken die de klacht ter kennis van de raad brengt niet onderzoekt en beoordeelt;

- bij de klachtbehandeling buiten de tuchtrechtelijke bevoegdheden treedt;

- de in de aanbiedingsbrief van de griffier genoemde rechtsgronden niet onderzoekt;

- het dekenaal onderzoek niet toetst aan de procedureregels die de Algemene wet bestuursrechter stelt voor besluitvorming en bezwaar;

- op de stoel van de werkgever gaat zitten;

- buiten de grenzen treedt die met verzoekers klachtonderdelen zijn aangegeven.

2.3 Ter zitting heeft verzoeker de wrakingskamer met een beroep op het bepaalde in artikel 6 lid 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie verzocht om zich onbevoegd te verklaren.

3 VERWEER

3.1 Verweerders hebben op 27 november 2014 een schriftelijke reactie gegeven op het wrakingsverzoek. Zij berusten niet in het wrakingsverzoek en verzoeken de wrakingskamer het verzoek af te wijzen.

4 BEOORDELING

4.1 Op grond van artikel 47 lid 2 Advocatenwet juncto artikel 512 Sv kunnen de voorzitter en de leden van de raad worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

4.2 Wraking is een middel dat partijen ten dienste staat om het hen, onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Mens (EVRM), toekomende recht op behandeling van hun zaak door (een) onpartijdige (tucht)rechter(s) af te dwingen.

4.3 Wraking is mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de (tucht)rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Van dergelijke feiten en omstandigheden kan in de eerste plaats sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij dan wel het voorliggend geschil. Wraking is voorts mogelijk als feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling van de tuchtrechter, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is, in welk kader van belang is dat ook de schijn van partijdigheid wordt vermeden.

4.4 Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat de voorzitter en de leden van de raad uit hoofde van hun aanstelling geacht moeten worden onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de voorzitter en de leden jegens een partij enige vooringenomenheid hebben, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer van de raad zal het wrakingsverzoek aan de hand van deze, in 4.3 en 4.4 weergegeven maatstaven beoordelen.

4.5 De wrakingskamer stelt voorop dat het onderhavige wrakingsverzoek wordt beschouwd als een wrakingsverzoek tegen de raad in de samenstelling op de zitting van 8 september 2014, nu een wrakingsverzoek tegen de voltallige raad niet in behandeling kan worden genomen. De wrakingskamer onderschrijft de redenering in de brieven van de griffier van 8 april 2014 en 27 november 2014, zoals hiervoor onder 1.2 en 1.7 weergegeven. Artikel 515 lid 1 Sv bepaalt dat een verzoek om wraking zo spoedig mogelijk wordt behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter wiens wraking is verzocht geen zitting heeft. Een meervoudige kamer in de zin van het advocatentuchtrecht bestaat op grond van artikel 47 lid 1 Advocatenwet juncto artikel 46b lid 1-4 Advocatenwet uit één voorzitter, die rechter is, en vier advocaat-leden. De verwijzing naar het Wetboek van Strafvordering brengt niet mee dat rechterlijke ambtenaren moeten worden aangewezen om de wraking te behandelen. Om die reden dient ook het door verzoeker ter zitting gedane verzoek aan de wrakingskamer om zich onbevoegd te verklaren te worden afgewezen.

4.6 Met verweerders is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht om te kunnen concluderen dat sprake is van onpartijdigheid van de voorzitter en de leden in de samenstelling van de raad op 8 september 2014. De door verzoeker genoemde gewraakte handelingen zijn onvoldoende concreet onderbouwd en zien bovendien veeleer op het handelen van de (plaatsvervangend) voorzitter die de beslissing van 2 mei 2014 heeft gewezen. Daartegen heeft verzoeker verzet ingesteld, welk verzet nog inhoudelijk moet worden behandeld.

4.7 Het voorgaande brengt mee dat het wrakingsverzoek ongegrond is.

4.8 Gelet op het feit dat verzoeker in de klachtzaak thans verschillende evident ongegronde wrakingsverzoeken heeft ingediend, waarvan een aantal buiten behandeling zijn gesteld en één in deze beslissing door de wrakingskamer is afgewezen en het gelet op het verzoek aan de wrakingskamer om zich onbevoegd te verklaren, bestaat de gerede kans dat verzoeker de raad tijdens de volgende zitting opnieuw op lichtvaardige gronden zal wraken. De wrakingskamer bestempelt dit als misbruik van recht en zal daarom op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 4 Sv bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de onderhavige klachtzaak niet in behandeling wordt genomen.

BESLISSING

De wrakingskamer van de raad van discipline:

- wijst het verzoek af;

- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de onderhavige zaak niet in behandeling zal worden genomen.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. A.G. van Marwijk Kooy, G.J. Pulles, H.B. de Regt, C. Wiggers, leden, bijgestaan door

mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2015.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 februari 2015 per aangetekende brief verzonden aan partijen.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.