Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-06-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2015:143
Zaaknummer
R. 4495/14.81
Inhoudsindicatie
Na intrekking van de klacht door klager heeft de raad geoordeeld dat om redenen aan het algemeen belang ontleent de klacht dient te worden voortgezet als ware deze afkomstig van de deken.
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft verzuimd om financiële afspraken met de heer K. en diens schoonzus goed vast te leggen. Het had op de weg van verweerder gelegen om de opdracht aan hen beiden te bevestigen als verweerder stelt dat hij opdracht had van de schoonzus om werkzaamheden zowel ten behoeve van haar als klager te verrichten.
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft niet de zorgvuldigheid betracht ten opzichte van zijn cliënt zoals een advocaat betaamt.
Inhoudsindicatie
De klacht wordt gegrond verklaard.
Inhoudsindicatie
Maatregel: enkele waarschuwing.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 5 september 2013 heeft de heer K. een klacht ingediend tegen verweerder.
1.2 Bij e-mailbericht van 26 november 2014 heeft mr. K., advocaat te Rotterdam, de raad meegedeeld dat de heer K. zijn klacht intrekt nu partijen een oplossing in der minne hebben bereikt.
1.3 Bij brief van 17 december 2014 heeft de hoofdgriffier van de raad van discipline in het ressort Den Haag verweerder, alsmede de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam meegedeeld dat de raad van discipline van oordeel is dat de klachtzaak om redenen aan het algemeen belang ontleend dient te worden voortgezet. De klacht van de heer K. is daarmee verder behandeld als een dekenklacht.
1.4 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 april 2015 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 Na de behandeling heeft verweerder bij brief van 28 april 2015 de door hem aan de heer K. gezonden declaratie met urenspecificatie toegezonden. Bij brief van 1 mei 2015 heeft de deken de raad geïnformeerd geen aanleiding te zijn een reactie te geven.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Op 13 oktober 2011 is de heer K. in zijn woning door de politie aangehouden. Mevrouw G., de schoonzus van de heer K., heeft verweerder ingeschakeld met het verzoek de belangen te behartigen van de heer K..
2.3 Verweerder heeft de heer K. bezocht op het politiebureau, alsmede hem bijgestaan bij de voorgeleiding aan de rechter-commissaris bij de Rechtbank Rotterdam op 14 oktober 2011.
2.4 Op last van de rechtbank heeft de Raad voor Rechtsbijstand verweerder als raadsman toegevoegd aan de heer K. als raadsman. De ambtshalve toevoeging is op 21 oktober 2011 aan verweerder toegestuurd. Er is geen eigen bijdrage opgelegd.
2.5 Verweerder heeft voor de door hem verrichte werkzaamheden de heer K. en zijn schoonzus een declaratie gedateerd 16 november 2011 toegestuurd voor een totaalbedrag van € 1.002,88. Op de declaratie is onder meer vermeld:
“Voor werkzaamheden voor u verricht inde afgelopen periode.
In overleg met mevrouw G. heb ik uit coulance een korting aangebracht ad € 425,00.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. De deken verwijt verweerder dat hij verzuimd heeft om de tussen verweerder en de heer K., althans diens schoonzus, gemaakte financiële afspraken goed vast te leggen. Dit verwijt houdt tevens in dat verweerder zijn cliënt niet gewezen heeft op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Verweerder is tekort geschoten in zijn zorgplicht jegens zijn cliënt doordat hij het afzien van gefinancierde rechtsbijstand niet heeft vastgelegd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft feitelijk twee zaken behandeld. In de eerste plaats is dat de strafzaak voor de heer K.. Hij heeft daarvoor na de inbewaringstelling een toevoeging ontvangen van de Raad voor Rechtsbijstand. In de piketfase was reeds een andere advocaat aan de heer K. toegevoegd. De werkzaamheden die hij verricht heeft in het kader van de toevoeging zijn niet gedeclareerd aan de heer K. en zijn schoonzus.
De werkzaamheden die hij verricht heeft op verzoek van en ten behoeve van de schoonzus van de heer K. heeft verweerder op betalende basis gedeclareerd aan de heer K. en zijn schoonzus.
4.2 Voor de werkzaamheden ten behoeve van de schoonzus van de heer K. is de schoonzus opdrachtgever geweest. De schoonzus van de heer K. is een zakelijke relatie van verweerder, voor wie verweerder al eerder werkzaamheden heeft verricht. Deze cliënte is op de hoogte van het door verweerder gehanteerde uurtarief en het feit dat de werkzaamheden gedeclareerd zouden worden tegen het uurtarief van verweerder.
4.3 Verweerder heeft de aan hem verstrekte opdrachten niet schriftelijk vastgelegd.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 Het behoort tot de verplichtingen van een advocaat om gemaakte afspraken, daaronder begrepen financiële afspraken, ter voorkoming van onzekerheid, misverstand en geschil schriftelijk vast te leggen.
Ten aanzien van financiële afspraken geldt voorts dat een advocaat zijn cliënt dient te wijzen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand.
5.3 Wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt, dient hij de financiële consequenties daarvan met de cliënt te bespreken en hem inzicht te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren. Ten slotte dient een advocaat bij het begin van de zaak, en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor gefinancierde rechtshulp.
5.4 Vaststaat dat verweerder de financiële gevolgen van zijn rechtsbijstand niet heeft vastgelegd jegens de heer K. en/of mevrouw G. Voorts heeft verweerder niet althans onvoldoende weersproken dat hij met mevrouw G. in het geheel niet gesproken heeft over de financiële consequenties van zijn optreden. Indien, zoals verweerder stelt, hij een opdracht heeft aangenomen van de mevrouw G. om werkzaamheden ten behoeve voor haar en de heer K. te verrichten had het op de weg gelegen van verweerder om de opdracht aan hen beiden te bevestigen en om overleg te plegen over de financiële consequenties van zijn rechtsbijstand. Zonder nadere uitleg valt in dat geval niet in te zien wat de reden is dat verweerder de heer K. (mede) als debiteur aanmerkt en de door hem opgestelde declaratie op naam van de heer K. stelt en naar diens adres stuurt.
5.5 Verweerder heeft derhalve niet de zorgvuldigheid ten opzichte van de heer K. betracht zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
5.6 De klacht is in zoverre gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Gelet op het gegrond bevinden van de klacht is de hierna te vermelden maatregel passend en geboden.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw, R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 16 juni 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl