Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-04-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2015:101
Zaaknummer
L 229 - 2014
Inhoudsindicatie
Verweerster had een getuigenverklaring moeten checken alvorens deze in het geding te brengen, had moeten waarschuwen dat de werkzaamheden de voorschotnota ver overtroffen en had beter met klager moeten communiceren over het al dan niet instellen van beroep.
Inhoudsindicatie
Klacht (deels) gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van 20 april 2015
in de zaak L 229 - 2014
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 19 augustus 2014 met kenmerk DOK 372, door de raad ontvangen op 20 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de Raad van 9 maart 2015 in aanwezigheid van klager, zijn gemachtigde en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van de hiervoor genoemde brief van de deken van 19 augustus 2014 met de daarbij behorende bijlagen en van de nagekomen brief van de gemachtigde van klager van 6 maart 2015.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerster heeft klager bijgestaan in een geschil met X. Op 7 september 2010 heeft een intakegesprek plaatsgevonden. Op 10 september 2010 heeft verweerster haar voorschotnota aan klager gezonden. Op 27 september 2010 is een sommatiebrief aan X gezonden. Vervolgens is door verweerster een eerste concept dagvaarding opgesteld. Op 29 november 2010, 6 januari 2011 en 17 januari 2011 heeft klager zijn commentaar op de concept dagvaarding aan verweerster kenbaar gemaakt. Verweerster heeft naar aanleiding daarvan een laatste concept toegezonden aan klager op 17 januari 2011. Op 21 januari 2011 reageert klager nogmaals op een onjuistheid die in de dagvaarding zou staan. De dagvaarding wordt vervolgens door verweerster ter betekening aan de deurwaarder gezonden, waarna een procedure aanhangig wordt gemaakt.
2.2 Klager wilde dat verweerster een factuur bij de belastingdienst zou opvragen. Op 20 juni 2011 mailt verweerster klager in dat kader dat zij een verzoek op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur zal indienen. Op 12 september 2011 stuurt klaagster de reactie van de belastingdienst op dat verzoek door naar klager. Klager mailt verweerster op 10 oktober 2011 om 14.43 uur en geeft aan dat hij zijn standpunt aan de belastingdienst kenbaar wil maken. Diezelfde dag om 16.02 uur stuurt verweerster de beslissing op bezwaar van de belastingdienst door naar klager en vraagt zij klager of hij beroep tegen deze beslissing wil indienen. Bij mail van 24 oktober 2011 bericht verweerster aan klager dat zij geen reactie van klager op haar mail van 10 oktober 2011 heeft ontvangen, zodat zij er vanuit gaat dat klager geen beroep tegen de beslissing op bezwaar wil indienen.
2.3 Op 9 december 2011 doet klager per e-mail zijn beklag over verweerster bij haar kantoorgenoot. Op 13 december 2011 stuurt klager een rappèl aan de betreffende kantoorgenoot omdat hij nog geen reactie heeft ontvangen. Op 14 december 2011 hebben klager en de kantoorgenoot van verweerster telefonisch contact met elkaar. Kort daarna heeft verweerster haar werkzaamheden beëindigd.
2.4 Na tussenkomst van de deken heeft verweerster op 11 april 2012 het dossier afgegeven aan de nieuwe advocaat van klager. Op 17 april 2012 vindt een comparitie van partijen plaats. Vervolgens wordt op 16 mei 2012 door de rechtbank vonnis gewezen. De vorderingen van klager worden afgewezen. Op 29 april 2014 wijst het hof in hoger beroep arrest en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 16 mei 2012.
2.5 Klager wendt zich uiteindelijk bij brieven van 10 en 29 oktober 2013 met de onderhavige klacht tot de deken.
3 klacht
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:
1. grote fouten heeft gemaakt in de dagvaarding tegen W, te weten een onjuiste datum en een onjuist bedrag hierin heeft genoemd;
2. in een getuigenverklaring niet heeft opgemerkt dat de coupures 200 keer 100 euro moesten zijn in plaats van 20 keer 1.000 euro;
3. niet heeft meegedeeld dat haar werkzaamheden het bedrag van de voorschotnota van € 500,00 overtroffen en aan klager een hoge nota heeft gezonden;
4. niet achter een factuur is aangegaan waarover de Belastingdienst beschikte en ten onrechte heeft gesteld dat klager niet had gereageerd op haar mail van 10 oktober 2011;
5. geen beroep heeft aangetekend tegen de beslissing op bezwaarschrift van de Belastingdienst, terwijl klager dat wel wenste;
6. dossierstukken heeft achtergehouden, na overname door een opvolgend advocaat.
4 VERWEER
4.1 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel stelt verweerster zich op het standpunt dat de dagvaarding pas is uitgebracht nadat klager meermalen in de gelegenheid was gesteld om op de inhoud daarvan te reageren, hetgeen klager ook heeft gedaan. Verweerster heeft de op- en aanmerkingen van klager steeds in de dagvaarding verwerkt en heeft de dagvaarding pas nadat klager met de inhoud daarvan akkoord was uitgebracht. Verweerster wijst daarnaast op het feit dat zij een inspanningsverplichting had en geen resultaatsverplichting. Verweerster is dan ook van mening dat de werkzaamheden in het kader van de procedure door haar op correcte wijze zijn verricht.
4.2 Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel verwijst verweerster naar de betreffende getuigenverklaring. Deze getuigenverklaring is niet opgesteld door verweerster, maar door de getuige zelf. In de verklaring staat een kennelijke verschrijving, maar dat kan verweerster niet worden verweten. Verweerster stelt voorts dat de verschrijving haar niet is opgevallen omdat zij niet wist dat er geen briefjes van 1.000 euro bestaan.
4.3 Voor wat betreft het derde klachtonderdeel geeft verweerster aan dat zij niet anders kan dan constateren dat zij wellicht duidelijker had moeten aangeven dat met name de bezwaarprocedure bij de belastingdienst aanvullende kosten met zich mee zou brengen. Verweerster is overigens van mening dat klager dit zelf ook had kunnen weten. Verweerster heeft klager coulancehalve nog een voorstel gedaan om haar declaratie te matigen.
4.4 Ten aanzien van het vierde en vijfde klachtonderdeel stelt verweerster dat zij bij de belastingdienst een factuur heeft opgevraagd in het kader van de Wet Openbaarheid van Bestuur. Nadat dit verzoek door de belastingdienst werd afgewezen heeft verweerster bezwaar ingediend. Dit bezwaar werd ook afgewezen. Verweerster heeft klager vervolgens bij e-mail van 10 oktober 2011 te kennen gegeven dat zij enkel bereid zou zijn om beroep tegen de beslissing op het bezwaar in te stellen indien de openstaande facturen volledig zouden worden voldaan. In de tussenliggende tijd heeft verweerster niet meer van klager vernomen, zodat zij op correcte gronden heeft aangenomen dat geen beroep tegen de beslissing op bezwaar hoefde te worden ingediend. Klager had daartoe immers geen opdracht gegeven en had ook niet voldaan aan de door verweerster gestelde voorwaarde dat haar facturen volledig moesten zijn betaald.
4.5 Ten aanzien van het zesde klachtonderdeel geeft verweerster aan dat zij het dossier na tussenkomst van de deken op 11 april 2012, dus nog ruim een week voor de comparitie, volledig aan de opvolgend advocaat van klager heeft overgedragen. Er zijn geen stukken achtergehouden, zodat dit klachtonderdeel geen doel treft.
5 BEOORDELING
Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld
Ad klachtonderdeel 1
5.1 Klager verwijt verweerster dat zij grote fouten heeft gemaakt in de dagvaarding, te weten het noemen van een onjuiste datum en een onjuist bedrag. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat de conceptdagvaarding door klager is goedgekeurd. Klager heeft diverse keren zijn op- en aanmerkingen bij het concept aan verweerster doen toekomen en verweerster heeft die op- of aanmerkingen steeds verwerkt.
5.2 Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat klager inderdaad diverse keren zijn commentaar op de dagvaarding heeft gegeven. Klager heeft in zijn commentaar op de conceptdagvaarding echter niets gezegd over de onjuiste datum of het onjuiste bedrag. Pas nadat de dagvaarding was uitgebracht heeft klager laten weten dat de datum niet juist zou zijn. Ook in het eigen verhaal dat klager heeft opgesteld heeft hij de datum zoals verweerster die in de conceptdagvaarding heeft opgenomen gewoon laten staan.
5.3 Verweerster heeft tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat er twee verschillende bedragen in de dagvaarding genoemd waren, namelijk een van € 12.500,00 en een van € 15.000,00. Deze bedragen betroffen verschillende dingen en zijn dus door haar niet door elkaar gehaald. Door klager werd dat ter zitting niet betwist. Gelet op het voorgaande kan de raad niet anders dan concluderen dat klager zelf goedkeuring heeft gegeven aan de conceptdagvaarding en ook zelf de datum en bedragen niet heeft gewijzigd. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond
Ad klachtonderdeel 2
5.4 Klager verwijt verweerster dat zij niet heeft opgemerkt dat in een getuigenverklaring ten onrechte 20 x 1.000 euro stond in plaats van 20 x 100 euro. Verweerster heeft aangegeven dat zij niet eens wist dat er geen briefjes van 1.000 euro bestonden en dat zij de verklaring wel heeft gelezen, maar niet heeft opgemerkt dat deze niet klopte.
5.5 De raad is van oordeel dat verweerster de verklaring had moeten checken en klager erop had moeten wijzen dat deze vragen opriep. De getuigenverklaring was namelijk bedoeld om het standpunt van klager nader te onderbouwen. De verklaring is overigens ook feitelijk onjuist aangezien het volgens partijen zou moeten gaan om een betaling van € 15.000,00 en het in de verklaring kennelijk gaat om een bedrag van € 20.000,00. Verweerster had klager hierop moeten wijzen en heeft derhalve in dit opzicht niet zorgvuldig genoeg gehandeld. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.
Ad klachtonderdeel 3
5.6 Klager verwijt verweerster dat zij hem niet heeft medegedeeld dat haar werkzaamheden het bedrag van de voorschotnota van € 500,00 zouden overtreffen en haar een hoge nota heeft gezonden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerster erkend dat het verwijt van klager op dit vlak juist is. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.
Ad klachtonderdeel 4 en 5
5.7 De klachtonderdelen 4 en 5 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerster dat zij niet is aan gegaan achter een factuur waarover de belastingdienst beschikte en geen hoger beroep tegen de beslissing op het bezwaarschrift heeft ingediend, terwijl klager dat wel wenste. Verweerster stelt zich op het standpunt dat klager haar daarvoor geen opdracht had gegeven en niet aan de door haar gestelde voorwaarden van betaling van haar factuur had voldaan.
5.8 Bij de bespreking van het derde klachtonderdeel heeft verweerster erkend dat zij klager niet heeft medegedeeld dat het bedrag van de voorschotnota werd overtroffen. Gelet op dat standpunt is het niet redelijk dat klager, die eerst een voorschotnota van € 500,00 in 5 maandelijkse termijnen mocht voldoen, nu ineens een nota van € 3.800,00 in één keer zou moeten voldoen alvorens verweerster bereid zou zijn om hoger beroep in te stellen. Dat standpunt is naar het oordeel van de raad onredelijk. Bovendien heeft verweerster niet duidelijk aan klager gecommuniceerd dat zij geen hoger beroep zou instellen en heeft zij klager ook niet bericht dat het klager vrij stond om een andere advocaat te benaderen om voor hem hoger beroep in te stellen. Verweerster heeft zich enkel op het standpunt gesteld dat klager niet meer zou hebben gereageerd op haar mail, terwijl klager eerder op diezelfde dag nadrukkelijk aan verweerster had aangegeven dat hij zijn standpunt bij de belastingdienst persoonlijk wilde toelichten. Op basis van die mail had verweerster er niet zonder meer van mogen uitgaan dat klager geen hoger beroep tegen de beslissing op het bezwaar wilde instellen. De klachtonderdelen 4 en 5 zijn derhalve gegrond.
Ad klachtonderdeel 6
5.9 Klager verwijt verweerster dat zij dossierstukken heeft achtergehouden na overname door een opvolgend advocaat. Verweerster heeft geweigerd om het dossier aan de opvolgend advocaat van klager te verstrekken en heeft zich op haar retentierecht beroepen. Uiteindelijk heeft klager bemiddeling van de deken gevraagd en heeft de deken op 11 april 2012 aan verweerster te kennen gegeven dat zij het dossier zou moeten afgeven. Verweerster heeft dat direct daarna ook gedaan en heeft op 12 april 2012 het dossier aan de opvolgend advocaat van klager verstrekt. Dat er daarbij stukken door verweerster zouden zijn achtergehouden is niet komen vast te staan. Door klager is dit klachtonderdeel ook feitelijk onvoldoende onderbouwd. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klachtonderdelen 2, 3, 4 en 5 gegrond en legt terzake aan verweerster op de maatregel van waarschuwing en
verklaart de klachtonderdelen 1 en 6 ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. R.G. Gebel, M.B.Ph. Geeraedts, L.J.G. de Haas, A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 april 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 20 april 2015
per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerster
en per e-mail verzonden aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder/verweerster
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door
- klager/klaagster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl