Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-01-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2015:15
Zaaknummer
L 321 - 2014
Inhoudsindicatie
Geen nieuwe feiten of omstandigheden die rechtvaardigen dat de klacht opnieuw door de tuchtrechter worden beoordeeld. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van 7 januari 2015
in de zaak L 321-2014
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg van 9 december 2014 met kenmerk DOK 14-188 , door de raad ontvangen op 11 december 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:
1.1 Klager heeft zich bij brieven dd. 3 en 13 januari 2014 beklaagd over het optreden van verweerder. De klachten van klager luidden als volgt:
1. verweerder heeft samen met zijn cliënten geprobeerd de rechtbank met een valse volmacht op het verkeerde been te zetten;
2. verweerder heeft niet gereageerd op de brieven van klager dd. 10, 12 en 13 en 18 december 2013.
Uit deze klachtzaak (bij de raad bekend onder referentienummer L 135 en 136-2014) zijn de raad de volgende feiten bekend:
Verweerder treedt in een huurgeschil op voor de wederpartij van klager. Verweerder heeft namens zijn cliënten bij brief dd. 22 maart 2011 aan klager de tussen klager en de cliënten van verweerder gesloten huurovereenkomst opgezegd.
Klager heeft op 16 maart 2012 de cliënten van verweerder in kort geding gedagvaard. In november 2012 heeft klager een bodemprocedure tegen de cliënten van verweerder aanhangig gemaakt, stellende dat de brief dd. 22 maart 2011 van verweerder aan hem geen rechtsgeldige huuropzegging betrof. Op 2 juli 2013 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden.
De kantonrechter heeft in de bodemprocedure bij vonnis dd. 19 maart 2014 de vorderingen van klager afgewezen. De kantonrechter overwoog in rechtsoverweging 4.3. onder meer het volgende “Gedaagden hebben immers tijdig, met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste 12 maanden voor het einde van een huurperiode, bij aangetekende brief dd. 22 maart 2012 -die (klager) heeft bereikt op uiterlijk 23 maart 2011 (zie hiervoor onder 2.8)- de huurovereenkomsten kantoorruimtes ‘in between’, blok 4 en blok 5 per 1 juni 2013 opgezegd. Voor de stelling van (klager) dat deze opzegging geen effect heeft gesorteerd is geen enkel aanknopingspunt voorhanden, zodat zij wordt verworpen.”
1.2 De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad heeft bij beslissing dd. 28 mei 2014 voormelde klacht in beide onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzitter overwoog onder meer het volgende:
“ Partijen verschillen van mening over de echtheid van een door een van de cliënten van verweerder aan verweerder verleende algemene volmacht dd. 16 maart 2011. Klager stelt dat verweerder voormelde volmacht na de comparitie van partijen dd. 2 juli 2013 samen met zijn cliënten plotseling naar voren heeft gebracht, terwijl nooit eerder hiervan melding is gemaakt. Verweerder heeft aldus, zo stelt klager, de rechter willen misleiden met een valselijk opgemaakt document en zich aldus samen met zijn cliënten schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Nog daargelaten de vraag of de wijze waarop de overeenkomst van opdracht tussen verweerder en zijn cliënten tot stand is gekomen klager regardeert, overweegt de voorzitter dat alvorens de tuchtrechter zich over de tuchtrechtelijk verwijtbaarheid van een door een advocaat gepleegd strafbaar feit kan uitlaten, dit in rechte dient te zijn vastgesteld. Hiervan is in deze geen sprake. Klager heeft geen stukken overgelegd, waaruit blijkt dat in rechte is vastgesteld dat verweerder samen met zijn cliënten heeft geprobeerd de rechtbank met een valse volmacht te misleiden en uit het vonnis van de kantonrechter dd. 19 maart 2014 blijkt het tegenovergestelde.”
Klager is niet in verzet gekomen tegen voormelde beslissing van de voorzitter van de raad.
1.3 Klager heeft de cliënten van verweerder op 25 februari 2014 opnieuw gedagvaard. Verweerder heeft in deze procedure namens zijn cliënten op 13 augustus 2014 een conclusie van antwoord genomen.
1.4 Klager heeft zich bij brief dd. 13 november 2014 opnieuw beklaagd over het optreden van verweerder. Klager klaagt er over dat verweerder in een akte van 16 januari 2013 met zijn eigen handtekening heeft verklaard dat hij een volmacht van zijn cliënten had om van 29 augustus 2011 om de huurovereenkomst tussen zijn cliënten en klager op te zeggen.
1.5 De deken heeft klager bij brief dd. 24 november 2014 verzocht zijn klacht nader toe te lichten, aangezien klager reeds eerder had geklaagd over een “volmacht’ dan wel ‘volmachten’, op welke klacht door de voorzitter bij beslissing dd. 28 mei 2014 reeds was beslist. Klager heeft hierop bij brief dd. 26 november 2014 geantwoord dat het een nieuwe zaak en nieuwe feiten betreft, aangezien verweerder weer een nieuwe volmacht, gedateerd op weer een ander tijdstip heeft geproduceerd.
2. KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder in een conclusie van antwoord dd. 13 augustus 2014 onder meer het volgende heeft geschreven: “Het regardeert (……) immers niet wanneer en waarom (……) volmachten produceren en/of uit de lucht laten vallen”.
2.2 Klager licht zijn klacht als volgt toe:
Het gaat er in deze nieuwe klachtzaak om dat verweerder schrijft dat het klager niet regardeert wanneer en waarom hij samen met zijn cliënten volmachten produceert en/of uit de lucht laat vallen wanneer hem dat goeddunkt. Het kan niet anders dan dat deze nieuwe uit de lucht gevallen volmacht gedateerd 20 maart 2011 naast de al eerder uit de lucht gevallen volmacht van 16 maart 2011 op een veel later is opgemaakt en in maart 2011 nog niet bestonden. Verweerder schrijft aldus dat hij zelf wel uitmaakt wanneer hij volmachten produceert of uit de lucht laat vallen. Dit deugt niet en is zelfs strafbaar.
3 ONTVANKELIJKHEID VAN DE KLACHT
3.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.
3.2 Vast staat dat de voorzitter van de raad bij beslissing van 28 mei 2014 onherroepelijk heeft geoordeeld dat klager geen stukken heeft overgelegd, waaruit blijkt dat in rechte is vastgesteld dat verweerder samen met zijn cliënten heeft geprobeerd de rechtbank met een valse volmacht te misleiden en dat uit het vonnis van de kantonrechter dd. 19 maart 2014 het tegenovergestelde blijkt.
3.3 De voorzitter volgt klager niet in zijn stelling dat er thans sprake is van nieuwe feiten. Verweerder heeft in zijn conclusie van antwoord dd. 13 augustus 2014 opnieuw het standpunt van zijn cliënten weergegeven. Uit de door klager bij zijn brieven dd. 13 en 26 november 2014 overgelegde stukken blijkt evenmin dat in rechte is vastgesteld dat verweerder samen met zijn cliënten heeft geprobeerd de rechtbank met een valse volmacht te misleiden.
3.4 Nu klager zich er opnieuw over beklaagt dat verweerder samen met zijn cliënten heeft geprobeerd de rechtbank met valse volmachten op het verkeerde been te zetten, op welke klacht door de tuchtrechter bij beslissing dd. 28 mei 2014 onherroepelijk is beslist, terwijl door klager geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd, die rechtvaardigen dat de klacht opnieuw door de tuchtrechter wordt beoordeeld, kan klager niet in zijn klacht worden ontvangen. De voorzitter zal de klacht daarom als kennelijk niet-ontvankelijk afwijzen.
BESLISSING
De voorzitter:
wijst de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk af.
Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 7 januari 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 13 januari 2015
per gewone en per aangetekende post verzonden aan:
- klager
per gewone post verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.
Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.
Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:
a. Per post
Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad.
Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:
Postbus 3115, 4800 DC Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.
c. Per fax
Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.