Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-07-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2015:168
Zaaknummer
15-023A
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Verzetbeslissing. Deels niet-ontvankelijk wegens nieuwe klacht in verzet. Voor het overige ongegrond. Voorzitter heeft juiste toets aangelegd en geen nieuwe inzichten.
Uitspraak
Beslissing van 6 juli 2015
in de zaak 15-023A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 2 maart 2015 op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
Verloop van de procedure Bij brief van 31 oktober 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder. Bij brief aan de raad van 29 januari 2015 met kenmerk 4014-0818, door de raad ontvangen op 30 januari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht. Bij beslissing van 2 maart 2015 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 2 maart 2015 is verzonden aan klager. Bij brief van 13 maart 2015, door de raad ontvangen op 16 maart 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 18 mei 2015 in aanwezigheid van partijen. De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 13 maart 2015 met bijlagen, de brief van klaagster van 1 mei 2015 en de brief van verweerder van 4 mei 2015. FEITEN en KLACHT Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
VERZET Klaagster stelt in haar verzetschrift dat niet alle in de beslissing van 2 maart 2015 opgenomen vaststaande feiten ook daadwerkelijk vaststaan. Zo verzet klaagster zich tegen de vaststelling dat sprake is van twee partijen (zij en haar broers aan de ene zijde en verweerder en nichten aan de andere zijde). Er is geen sprake van groepen van drie aldus klaagster, het betreft een geschil tussen haar enerzijds en verweerder en de nichten anderzijds. Ook wijst klaagster erop dat in de beslissing van de voorzitter haar stelling dat verweerder hysterisch in haar antwoordapparaat heeft gegild niet heeft opgenomen bij de vaststaande feiten, maar in nr. 4.3 wel melding heeft gemaakt van een telefoongesprek. Van een telefoongesprek was geen sprake, aldus verweerster. De gronden van het verzet houden verder, zakelijk weergegeven, het volgende in. Klaagster ziet in de beslissing van de voorzitter aanleiding verder inhoudelijk in te gaan op het naar haar oordeel onaanvaardbaar handelen van verweerder. Zij stelt dat hij haar bedreigt, zich onnodig grievend uitlaat, haar en haar broers intimideert, haar valselijk beschuldigt, haar geld probeert af te persen, zijn functie als advocaat misbruikt, de rechtbank minacht en zijn belofte om als advocaat de kwestie ten aanzien van het verpachte land van de erflater af te handelen niet heeft uitgevoerd. Ook heeft klaagster aangevoerd dat de voorzitter haar klacht niet goed heeft begrepen. Verweerder heeft immers ook stellingen ingenomen waarvan hij wist dat die niet correct waren.
BEOORDELING De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 ingrijpend gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld. Ten aanzien van de klacht over de onjuiste feitenvaststelling door de voorzitter overweegt de raad als volgt. De voorzitter heeft terecht vastgesteld dat sprake is van twee partijen waarbij verweerder in ieder geval tegenover klaagster staat. Of klaagster in dit geschil wel of niet haar broers aan haar zijde heeft is voor de beoordeling van de klacht overigens niet relevant zodat dit niet tot gegrondverklaring van het verzet kan leiden. De raad overweegt verder dat het voor de beoordeling van de klacht geen rol speelt of de uitlatingen van verweerder in een telefoongesprek zijn gedaan of ingesproken zijn op een antwoordapparaat. Ook hierin ligt geen grond om het verzet gegrond te verklaren. In haar brief van 1 mei 2015 klaagt klaagster over de wijze waarop verweerder de kwestie met betrekking tot de afhandeling van het verpachte land van de erflater heeft afgehandeld. Deze klacht is voor het eerst in verzet aangevoerd en heeft geen onderdeel uitgemaakt van het onderzoek van de deken. De raad kan geen klachten of klachtonderdelen beoordelen die niet door de deken zijn onderzocht, het verzet is op dit punt niet-ontvankelijk. De raad is voor het overige van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. De stelling van klaagster dat de voorzitter de klacht niet goed heeft begrepen kan de raad niet volgen. Uit overweging 4.8 van de beslissing blijkt immers dat de voorzitter heeft geconstateerd dat niet is komen vast te staan dat verweerder willens en wetens feitelijk onjuiste stellingen heeft ingenomen waardoor de belangen van klaagster nodeloos en op ontoelaatbare wijze zijn geschaad. Nu klaagster en verweerder van mening verschillen over een groot aantal feitelijke omstandigheden heeft ook de raad niet kunnen vaststellen dat verweerder in het geschil tussen partijen feitelijkheden naar voren heeft gebracht waarvan hij wist of had behoren te weten dat deze onjuist zijn. Het feit dat verweerder stellingen inneemt die volgens klaagster onjuist zijn, betekent nog niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. Het is juist een kerntaak van een advocaat om stellingen te op een partijdige wijze te verwoorden. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet voor het overige ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet
- niet-ontvankelijk voor zover het ziet op de handelwijze van verweerder met betrekking tot de afhandeling van het verpachte land van de erflater;
- voor het overige ongegrond.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, A. de Groot, R. Lonterman, B. Roodveldt en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2015.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 6 juli 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
klager verweerder de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam. de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.