Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-08-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:187

Zaaknummer

15-105NH

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Dekenbezwaar. Verweerder zou in strijd met de waarheid hebben verklaard dat hij zijn entreetoets al had ingevuld, zou onvoldoende tegen beroepsaansprakelijkheid verzekerd zijn geweest en zijn CCV niet (tijdig) hebben ingevuld. Bezwaar in alle onderdelen gegrond. Berisping en kostenveroordeling.

Uitspraak

 

Beslissing van 4 augustus 2015

in de zaak 15-105NH

naar aanleiding van het bezwaar van:

 

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Noord-Holland

deken

tegen:

verweerder

 

Verloop van de procedure Bij brief aan de raad van 17 april 2015 met kenmerk td/np/15-095, door de raad ontvangen op 20 april 2015, heeft de toenmalige deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de “oud-deken”) zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 juni 2015 in aanwezig­heid van de deken en de oud-deken. Verweerder is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de     stukken genummerd 1 t/m 20 met bijlagen, zoals vermeld in de bij die brief gevoegd inventarislijst.

 

FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

Verweerder heeft zijn kantoor per 1 september 2014 verplaatst naar het arrondissement Noord-Holland. In dat kader heeft het plaatselijke ordebureau verweerder begin september verzocht om een entreetoets digitaal in te vullen. Hiertoe is verweerder een aantal keer gerappelleerd. Verweerder heeft op 27 januari 2015 aan een medewerker van het orde­bureau gemeld dat hij de entreetoets een dag tevoren had ingevuld. Deze mede­deling heeft de oud-deken in een brief aan verweerder van 3 februari 2015 bevestigd. Verweerder bleek de entreetoets toen echter nog niet te hebben ingevuld. In de brief staat onder meer:

“Ik kan geen andere conclusie trekken dan dat u niet de waarheid hebt verteld toen u mr. Dames hebt meegedeeld dat u de entreetoets had afgelegd.”

In zijn reactie per e-mail van dezelfde dag schrijft verweerder onder andere

“Op de eerste plaats mijn oprechte excuus voor mijn trage handelen inzake het invullen van de entreetoets. Het goede nieuws is dat de toets is ingevuld en is ingestuurd.”

Het ordebureau heeft vastgesteld dat in de op 3 februari 2015 ingevulde entreetoets als ingangsdatum van verweerders beroepsaansprakelijk­heids­polis 1 december 2014 stond vermeld en heeft verweerder per e-mail van 3 februari 2014 (onder andere) verzocht toe te lichten hoe hij gedurende de periode 1 september 2014 tot 1 december 2014 zijn beroepsaansprake­lijk­heid had geregeld. Hierop heeft verweerder op 12 februari 2015 per e-mail aan het ordebureau bericht dat hij er niets meer aan kan doen dat de polis op 1 december 2014 is aangevangen en dat er dus een ‘gat’ van drie maanden is. In aanvulling daarop heeft verweerder in een e-mail van 2 maart 2015 onder andere gemeld dat de polis van zijn oude kantoor een in- en uitloopclausule bevatte. In een e-mail van 26 februari 2015 heeft het ordebureau aan verweerder laten weten dat de entreetoets nog altijd niet naar behoren was ingevuld, onder andere omdat daarin nog de juiste waarnemingsovereenkomst en overeenkomst met de stichting derdengelden ontbraken. In een e-mail van 2 maart 2015 heeft verweerder aan het ordebureau gemeld dat hij zijn advocatenpas kwijt was en de daarom niet kon inloggen op de site waar hij de entreetoets moest invullen. Op 23 maart 2015 heeft het ordebureau verweerder aangekondigd dat tegen hem een dekenbezwaar zou worden ingediend en dat verweerder tot op de datum van dat schrijven geen nieuwe advocatenpas had aangevraagd. Ter zitting is gebleken dat verweerder op 20 mei 2015 heeft betaald voor een nieuwe advocatenpas en dat de uitreiking daarvan stond gepland op 15 juni 2015. Verweerder heeft nog geen aangifte van de CCV 2014 gedaan.

 

BEZWAAR Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat: hij na herhaalde rappels in strijd met de waarheid heeft medegedeeld, dat hij de entreetoets heeft afgelegd; hij gedurende de maanden september, oktober en november 2014 niet tegen beroepsaansprakelijkheid was verzekerd; hij (nog) geen aangifte 2014 van de CCV heeft gedaan.

 

BEOORDELING De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Het dekenbezwaar is bij de raad ingediend na 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad behandeld en beoordeeld op grond van het nieuwe recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de nieuwe Advocatenwet bedoeld.

 

De klachtonderdelen zullen in het navolgende afzonderlijk worden behandeld.

 Ad klachtonderdeel a)

Ingevolge artikel 30 van de Gedragsregels 1992 dient een advocaat zich te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet dat deze onjuist zijn. Uit de correspondentie die verweerder, het ordebureau en de (oud-)deken hebben gewisseld blijkt dat verweerder op 27 februari 2015 heeft gesteld dat hij de dag daarvoor de entreetoets had ingevuld, terwijl dat achteraf niet het geval bleek te zijn. De mededeling van verweerder daaromtrent was dus onjuist en hij wist dat. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

Ingevolge art. 6.24 Verordening op de advocatuur dient een advocaat adequaat verzekerd te zijn ter zake van het risico van zijn beroeps­aan­sprake­lijk­heid. Verweerder heeft erkend dat de door hem afgesloten polis op 1 december 2014 is aangevangen en dat er dus een ‘gat’ van drie maanden is ten opzichte van het moment dat hij zijn praktijk heeft verplaatst. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre zijn werkzaamheden nog onder de dekking van de polis van zijn oude kantoor vielen. De raad gaat er dan ook vanuit dat verweerder in de betreffende periode niet adequaat verzekerd is geweest ter zake van het risico van zijn beroepsaansprakelijkheid. De advocaat die een dergelijke verplichte verzekering niet heeft afgesloten roept een situatie in het leven met voor rechtzoekenden ernstige risico’s. Klachtonderdeel b) is dan ook gegrond.

 

Ad klachtonderdeel c)

Het jaarlijks doen van aangifte van de CCV behoort tot één van de elementaire verplichtingen van een advocaat. Verweerder heeft geen aangifte van de CCV 2014 gedaan. Klachtonderdeel c) is dan ook gegrond.

 

MAATREGEL De raad rekent het verweerder zwaar aan dat hij in zijn contact met de deken bewust onjuiste mededelingen heeft gedaan. Bovendien is sprake van een samenspel van omstandigheden rondom de verhuizing van verweerders praktijk, waaruit het beeld ontstaat dat verweerder het niet te nauw heeft genomen met de verschillende regels waaraan hij zich heeft te houden. Onder deze omstandigheden acht de raad oplegging van de maatregel van berisping passend en geboden.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het bezwaar in alle onderdelen gegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten, bedoeld in artikel 48, zesde lid, tweede gedeelte, Advocatenwet, aan de Nederlandse Orde van Advocaten, welke kosten zijn vastgesteld op een bedrag van EUR 1.000 en dienen te worden overgemaakt op bankrekeningnummer NL85 INGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A t.n.v. de Nederlandse Orde van Advocaten te Den Haag onder vermelding van “kostenveroordeling zaaknummer 15-105NH”.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. S. van Andel, A. de Groot, G. Kaaij, E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 augustus 2015.

 

griffier    voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 augustus 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

verweerder de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

en per gewone post aan:

de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

verweerder de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088 - 205 3701. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

088 - 205 3770 of griffie@hofvandiscipline.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl