Rechtspraak
Uitspraakdatum
26-01-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2015:21
Zaaknummer
OB 132 - 2014
Inhoudsindicatie
Klager verwijt verweerder dat hij namens zijn cliënte, onderhuurster van de woning die klager verhuurde, heeft opgetreden en dat op toevoegingsbasis deed. Voor wat betreft het eerste klachtonderdeel is geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De cliënte van verweerder was immers feitelijk huurster, dus mocht verweerder namens haar een procedure jegens klager aanhangig maken. Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel is klager niet ontvankelijk in verband met het ontbreken van een eigen belang.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond
Uitspraak
Beslissing van 26 januari 2015
in de zaak OB 132 - 2014
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 26 mei 2014 op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 5 mei 2014 met kenmerk 48/14/042K , door de raad ontvangen op 6 mei 2014 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 26 mei 2014 heeft de voorzitter van de raad het eerste klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaard en het tweede klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk, welke beslissing op 27 mei 2014 is verzonden aan klaagster.
1.3 Bij brief van 2 juni 2014, door de raad ontvangen op 4 juni 2014 , heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 1 december 2014 in aanwezigheid van klaagster en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop
de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van klaagster d.d. 2 juni 2014.
2 FEITEN en klacht
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt.
3 VERZET
3.1 De gronden van het verzet houden zakelijk weergegeven in dat de raad ten onrechte heeft aangenomen dat Y in plaats is gekomen van X. X is de huurder van klaagster, niet Y. Y heeft enkel stukken namens X ondertekend maar heeft zelf geen enkel belang gehad, zodat verweerder namens de verkeerde partij een procedure tegen klaagster is gestart.
3.2 Klaagster heeft een eigen belang bij het tweede klachtonderdeel aangezien klaagster als mede-belastingbetaler feitelijk mee moet betalen aan de juridische kosten van zijn wederpartij.
4 VERWEER
4.1 Verweerder is primair van mening dat klaagster niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klacht, aangezien zij geen redelijk belang heeft bij haar klacht, nu de juridische kosten die een wederpartij al dan niet moet maken niet als een eigen belang van klaagster kunnen worden gekwalificeerd.
4.2 Subsidiair is verweerder van mening dat de klacht op onjuiste gronden is gebaseerd. Y was namelijk feitelijk huurster en dus belanghebbende. Klaagster heeft nimmer te kennen gegeven Y niet als huurster te accepteren.
4.3 Aan Y is bovendien terecht een toevoeging verleend. Voor klaagster is altijd duidelijk geweest dat Y de feitelijke huurster was. X stond alleen ter financiële zekerheid als huurder in de huurovereenkomst vermeld. Y was feitelijk huurster en belanghebbende en aan haar is in het geschil met klaagster terecht een toevoeging verleend.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.
5.2 Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden voor wat betreft het eerste klachtonderdeel kennelijk ongegrond en voor wat betreft het tweede klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.
5.3 Uit de feiten en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat Y feitelijk bewoonster van de gehuurde woning was. Klaagster heeft daartegen, voordat door Y een procedure aanhangig werd gemaakt, nimmer bezwaar gemaakt en wist derhalve dat Y de feitelijke huurster was. In die omstandigheden was het alleszins verdedigbaar dat verweerder het kort geding betreffende het huurgenot van Y namens Y heeft aangespannen. Tuchtrechtelijk kan hem daar geen verwijt van worden gemaakt, zodat de klacht terecht door de voorzitter als kennelijk ongegrond is afgewezen.
5.4 Voor wat betreft het tweede onderdeel van de klacht heeft de voorzitter terecht overwogen dat klaagster geen eigen belang heeft bij de klacht. Of de ene partij al dan niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand gaat de andere partij namelijk niet aan. Voor zover klaagster bedoeld heeft in het algemeen belang een klacht in te dienen, overweegt de raad dat het klachtrecht in het algemeen belang uitsluitend kan worden uitgeoefend door de deken. De advocatenwet heeft namelijk niet beoogd een klachtrecht in het leven te roepen voor een ieder, doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar eigen belang getroffen zijn of kunnen worden. In het onderhavige geval ontbreekt een dergelijk eigen belang van klaagster, zodat klaagster terecht kennelijk niet ontvankelijk is verklaard.
5.5 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. mr. G.J.E. Poerink , voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken, W.H.N.C. van Beek, P.A.M. van Hoef, E.J.P.J.M. Kneepkens, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 27 januari 2015
per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
en per email aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.