Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:136

Zaaknummer

14-232A

Inhoudsindicatie

Kwaliteitsklacht. Verweerster heeft zorgvuldig gehandeld. Het is niet aan verweerster te wijten dat de wederpartij niet voldoet aan de verplichtingen opgelegd in een beschikking. Verweerster heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat het vorderen van een dwangsom niet aan de orde was. Het stond verweerster vrij om een voorschot te vragen alvorens werkzaamheden te verrichten. Klachten over de efficiënte van de dienstverlening zijn al in de orde geweest in de begrotingsprocedure. Klacht ongegrond. Nieuw klachtonderdeel na het onderzoek door de deken niet in behandeling genomen, wel ten overvloede behandeld.

Uitspraak

Beslissing van 18 mei 2015

in de zaak 14-232A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 26 augustus 2014 met kenmerk PvRA/JtH 4013-0543, door de raad ontvangen op 28 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 maart 2015 in aanwezigheid van verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 t/m 21, genoemd in de brief van de deken;

- de brief van verweerster van 23 februari 2015.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerster heeft klaagster in de periode november 2010 tot eind december 2012 bijgestaan bij de ontbinding van een geregistreerd partnerschap. Het betrof een geregistreerd partnerschap met partnerschapsvoorwaarden en een boedel die verdeeld moest worden.

2.3 Verweerster heeft hiertoe namens klaagster een procedure gevoerd waarin de ontbinding van het geregistreerd partnerschap is verzocht, alsmede de verdeling en verrekening aan de orde is geweest.

2.4 De belangrijkste bestanddelen die moesten worden verdeeld en verrekend waren de woningen van klaagster en haar voormalig partner. Het betrof één appartement te Curaçao, volledig in eigendom van de voormalig partner van klaagster en twee woningen in Amsterdam. Eén Amsterdamse woning was gezamenlijk eigendom van partijen, de andere woning was volledig eigendom van de voormalig partner. De hypothecaire schulden op beide Amsterdamse woningen zijn door partijen gezamenlijk aangegaan, partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze hypothecaire schulden.

2.5 Op 13 juni 2012 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenbeschikking afgegeven waarin, samengevat en voor zover hier relevant, partijen opgedragen wordt nadere stukken in het geding te brengen en zich uit te laten over de vraag welke beslissing zij nog wensen van de rechtbank over de Amsterdamse woningen en de daarop rustende hypothecaire verplichtingen.

2.6 Naar aanleiding hiervan heeft verweerster namens klaagster onder meer de rechtbank verzocht te bepalen dat elke partij de hypothecaire lasten van één Amsterdamse woning zal voldoen en dat partijen elkaar over en weer vrijwaren met betrekking tot die hypothecaire lasten.

2.7 In afwachting van de eindbeschikking hebben partijen nog onderhandeld over de te bereiken verdeling en verrekening (waaronder begrepen de hierboven genoemde vrijwaring). In dat kader heeft verweerster klaagster op 15 augustus 2012 laten weten een nader voorschot nodig te hebben om haar werkzaamheden voort te zetten. Klaagster heeft laten weten onder protest een voorschot te willen betalen. Verweerster heeft daarop geantwoord dat zij ook bij een onder protestbetaling geen werkzaamheden zal verrichten. Uiteindelijk zijn geen werkzaamheden in het kader van de onderhandelingen verricht en is evenmin een minnelijke regeling tussen partijen bereikt.

2.8 Bij eindbeschikking van de Rechtbank Amsterdam van 26 september 2012 is de procedure tussen klaagster en haar voormalig partner geëindigd. Conform de stellingen van klaagster is het finaal verrekenbeding in de partnerschapsvoorwaarden gevolgd in die zin dat de vermogens van partijen op zodanige wijze zijn verrekend dat ieder van partijen de helft geniet van de waarde van die vermogens.

2.9 Eén van de meest verstrekkende onderdelen van de beschikking is dat de voormalig partner van klaagster wordt verplicht haar appartement te Curaçao te verkopen en de helft van de netto-opbrengst aan klaagster te betalen.

2.10 Ten aanzien van de twee woningen in Amsterdam heeft de rechtbank (samengevat) als volgt bepaald:

 De voormalig partner van klaagster draagt haar aandeel in de woning in gezamenlijke eigendom over aan klaagster zonder vergoeding;

 Klaagster voldoet de hypothecaire lasten van die woning na de verdeling en vrijwaart haar voormalig partner voor iedere aanspraak van derden ter zake van de hypothecaire schuld;

 De voormalig partner van klaagster zal de hypothecaire lasten van de woning die in haar eigendom is volledig voldoen en vrijwaart klaagster voor iedere aanspraak van derden ter zake van de hypothecaire schuld.

 Zodra zich voor één van partijen de mogelijkheid voordoet om het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de ander te realiseren, zal zij dit per omgaande effectueren.

2.11 In september 2013 is het appartement op Curaçao verkocht. De voormalig partner van klaagster heeft met het aan klaagster toekomende deel van de opbrengst afgelost op de hypotheekschuld in plaats van dat deel op een door klaagster gewenste bankrekening te storten.

2.12 Hierover heeft klaagster, bijgestaan door een andere advocaat dan verweerster, geprocedeerd. Het aangespannen kort geding is gewonnen en de voormalig partner van klaagster is veroordeeld tot – kort gezegd – het terugdraaien van de betaling, op straffe van een dwangsom.

2.13 Bij brief van 10 februari 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

2.14 Op 22 april 2013 is door verweerster het dossier ter begroting van haar declaratie aan de raad van toezicht overgelegd. De behandeling van de klacht is aangehouden in afwachting van de beslissing in de begrotingsprocedure.

2.15 Bij beslissing van 21 november 2013 heeft de raad van toezicht de declaraties begroot op een bedrag van € 23.578,35 met als resultaat een terugbetalingsverplichting voor verweerster ad € 3.686,98.

2.16 Vervolgens is de klachtprocedure voortgezet.

2.17 Verweerster heeft voorts een herzieningsverzoek tegen de begrotingsbeslissing ingediend, welk verzoek uiteindelijk door de rechtbank als ingetrokken is beschouwd.

2.18 Verweerster heeft klaagster voorgesteld het terug te betalen bedrag in vier termijnen te voldoen in de periode juni – september 2014. Uiteindelijk is in meerdere, kleinere termijnen betaald. De laatste betaling aan klaagster heeft uiteindelijk plaatsgehad op 14 januari 2015.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Verweerster inefficiënt en slordig werk heeft geleverd waardoor de behandeling van de zaak is vertraagd;

b) Verweerster het ten onrechte heeft doen voorkomen dat zij de kwestie rondom de vrijwaring heeft geregeld en werkzaamheden ter zake niet wilde voldoen zonder dat klaagster een nader voorschot zou voldoen;

c) Verweerster bepaalde verzoeken aan de rechtbank heeft gedaan terwijl zij wist dat de rechtbank die niet zou inwilligen. Dit is pure intimidatie geweest;

d) Verweerster de afwikkeling en verdeling op grond van de toepasselijke partnerschapsvoorwaarden niet goed heeft geregeld waardoor klaagster te lang op haar aandeel uit de verdeling heeft moeten wachten;

e) Verweerster ten onrechte de rechtbank niet heeft verzocht de ex-partner van klaagster een dwangsom op te leggen voor het geval zij niet zou nakomen en heeft nagelaten te bewerkstelligen dat het aan klaagster toekomend aandeel in de verdeling door de ex-partner op de derdengeldenrekening van klaagster wordt gestort.

f) Verweerster op niet-transparant wijze heeft gedeclareerd, een ondeugdelijke administratie voert en onnodige deurwaarderskosten heeft gemaakt die klaagster heeft moeten voldoen.

g) Verweerster de door haar zelf voorgestelde terugbetalingsregeling niet na is gekomen.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. Het verweer zal hierna, waar relevant, aan de orde komen.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 ingrijpend gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Uit de toelichting op dit klachtonderdeel blijkt dat het verwijt voornamelijk ziet op het opvragen door verweerster van onjuiste uittreksels in verband met de partnerregistratie van klaagster. Verweerster heeft erkend dat zij een uittreksel in de verkeerde plaats heeft opgevraagd. Onweersproken is door verweerster aangevoerd dat zij om die reden haar declaratie heeft gematigd met één uur. Voor het overige heeft klaagster haar verwijt dat verweerster slordig werk heeft geleverd dat tot vertraging van de zaak heeft geleid niet, althans niet voldoende onderbouwd. In de begrotingsprocedure zijn de werkzaamheden van verweerster bovendien gewogen en beoordeeld. Voor zover inefficiënt gewerkt zou zijn, heeft dit geresulteerd in een verplichting van verweerster een deel van het in rekening gebrachte honorarium terug te betalen aan klaagster. Als gevolg hiervan heeft klaagster verder geen belang bij dit onderdeel van de klacht, zodat klachtonderdeel a) ongegrond is.

Ad klachtonderdeel b)

5.3 De klacht met betrekking tot de handelwijze van verweerster ten aanzien van de vrijwaring berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Het is niet zo, zoals klaagster stelt, dat verweerster de vrijwaring 'extra' heeft willen regelen terwijl dat niet nodig was omdat er al een verzoek bij de rechtbank lag. Verweerster heeft de rechtbank verzocht om in de beschikking de vrijwaring mee te nemen. Nu partijen in afwachting van de beschikking nog probeerden in onderling overleg een regeling te treffen, is het niet onbegrijpelijk dat ook in die regeling de vrijwaring moest worden meegenomen. Het is niet onlogisch en evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster nadere voorschotten heeft verzocht om die werkzaamheden te verrichten. Het is eveneens begrijpelijk dat verweerster klaagster erop heeft gewezen dat het niet zeker is dat de rechtbank de gevraagde vrijwaring zal opnemen in de beschikking. Ook heeft verweerster klaagster er terecht op gewezen dat in een minnelijke regeling ook de vrijwaring geregeld zal moet worden. Deze handelwijze van verweerster kwalificeert niet als het onder druk zetten van klaagster. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake en ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

 

Ad klachtonderdeel c) en d)

5.4 Klaagster heeft niet nader toegelicht welke kansloze verzoeken verweerster heeft gedaan. Evenmin heeft klaagster gemotiveerd waarom verweerster de afwikkeling van de verdeling niet goed zou hebben geregeld. Het is niet aan verweerster te wijten dat de wederpartij van klaagster lang heeft gedaan over de verkoop van het appartement te Curaçao zodat het lang duurde voordat klaagster het haar toekomende deel van de opbrengst ontving. De klachtonderdelen c) en d) zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.5 De klacht met betrekking tot het niet vorderen van dwangsommen is eveneens ongegrond. De wederpartij van klaagster is veroordeeld tot het te koop aanbieden van het appartement in Curaçao tegen een marktconforme prijs en het meewerken aan een spoedige verkoop van het appartement. Een dergelijke vordering met een onbepaalde termijn (“spoedig”) leent zich lastig voor een dwangsomveroordeling, nu dat alleen maar kan leiden tot executiegeschillen. Bovendien heeft verweerster terecht gesteld dat het in personen- en familierechtzaken niet gebruikelijk is om behoudens bijzondere omstandigheden, die hier gesteld noch gebleken zijn, meteen dwangsommen te verbinden aan vorderingen. Verweerster kan er aldus geen tuchtrechtelijk verwijt van worden gemaakt dat geen dwangsommen zijn gevorderd.

5.6 De raad ziet voorts niet in hoe verweerster had moeten bewerkstelligen dat het aan klaagster toekomend aandeel in de verdeling door haar voormalig partner op de derdengeldenrekening van klaagster zou worden gestort. De raad neemt aan dat klaagster met het aandeel in de verdeling doelt op de opbrengst van de woning in Curaçao. Verweerster heeft klaagster bijgestaan tot december 2012 en de woning is verkocht in september 2013. Niet valt in te zien hoe verweerster betaling op haar derdenrekening had moeten bewerkstelligen, nog daargelaten de vraag of dat de geëigende weg zou zijn geweest. Verweerster heeft gehandeld conform de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.7 Klachtonderdeel f ziet op de financiële kant van de opdrachtrelatie tussen partijen. Deze aspecten van de klacht zijn aan de orde geweest in de begrotingsprocedure zodat klaagster geen belang meer heeft bij dit klachtonderdeel. Klachtonderdeel f) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

Bij brief aan de raad van 22 januari 2015 (verzonden per e-mail op 23 januari 2015) heeft klaagster haar klacht uitgebreid met klachtonderdeel g). Het is niet mogelijk de klacht uit te breiden met onderdelen die niet door de deken in het onderzoek zijn betrokken. De raad kan dit nieuwe element dus niet in behandeling nemen. Ter voorkoming van een nieuwe klachtprocedure overweegt de raad – ten overvloede – dat de klacht niet kan slagen. Vast staat immers dat verweerster de getroffen betalingsregeling, zij het met enige vertraging, volledig is nagekomen.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.G. van Marwijk Kooy, M. Middeldorp, M.W. Schüller, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. J.H. Bennaars als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 18 mei 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl