Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:77

Zaaknummer

R. 4575/14.160

Inhoudsindicatie

Dekenklacht. Door verweerder is herhaaldelijk geen gehoor gegeven aan verzoeken van de deken om inlichtingen. Op een bijzonder geval heeft verweerder zich daarbij niet geroepen. Voorts heeft verweerder zich herhaaldelijk niet aan zijn toezegging tegenover de deken en zijn stafmedewerkers gehouden. Aldus geeft de opstelling van verweerder jegens de deken geen blijk van enig respect voor de onderlinge verhoudingen en de toezichthoudende en controlerende taak van klager. Ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar. Schorsing 8 maanden waarvan 4 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 11 juli 2014 met kenmerk R 2014/64 edl, door de raad ontvangen op 14 juli 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 oktober 2014 in aanwezigheid van klager. Verweerder is zonder bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

Klacht van de heer Y.

2.2 Op 10 februari 2014 heeft de heer Y. een klacht over verweerder ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag. Omdat verweerder op dat moment zijn praktijk verplaatst had naar Rotterdam, is deze klacht doorgestuurd naar klager. Klager heeft verweerder bij brief van 14 februari 2014 verzocht op de klacht te reageren.

2.3 Na een verzoek om uitstel van verweerder van 27 februari 2014 en een telefoongesprek tussen verweerder en een stafmedewerkster van klager op 31 maart 2014, heeft klager op 4 april 2014 een inhoudelijke reactie van verweerder ontvangen.

2.4 Nadat klager de repliek van de heer Y. had ontvangen heeft hij verweerder op 24 april 2014 verzocht om binnen drie weken, en dus uiterlijk 15 mei 2014, te dupliceren. Binnen deze termijn is geen reactie van verweerder ontvangen.

2.5 Op 27 mei 2014 vond er in breder verband een bespreking plaats met verweerder, waarbij naast klager ook de waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam en een stafmedewerkster van klager aanwezig waren. Tijdens deze bespreking is het uitblijven van een reactie in de klachtzaak van de heer Y. aan de orde gekomen. Verweerder heeft klager toen expliciet toegezegd nog diezelfde week, en dus uiterlijk 30 mei 2014, te reageren.

2.6 Ondanks deze toezegging heeft klager geen reactie ontvangen. Daarop heeft klager verweerder bij brief van 10 juni 2014 bericht dat hij zijn toezeggingen aan hem niet gestand heeft gedaan en heeft hij hem nog eenmaal in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 13 juni 2014 te dupliceren, bij gebreke waarvan hij zijn beoordeling van de klacht van de heer Y. zou  uitvoeren zonder dupliek. Tevens heeft klager verweerder in die brief bericht dat hij zich op dat moment zou beraden over een ambtshalve klacht.

2.7 Nu hij geen reactie ontving heeft klager verweerder op 4 juli 2014 bericht dat hij zijn visie in de klachtzaak van de heer Y. zou gaan geven. Op 7 juli 2014 heeft klager verweerder aangekondigd een ambtshalve klacht tegen hem te zullen gaan indienen.

Bemiddelingsverzoek mr. L.

2.8 Eind februari 2014 wendde de heer J. zich tot mr. L met het verzoek hem bij te staan. Voordien werd J. bijgestaan door verweerder. Omdat het mr. L. niet lukte het dossier van verweerder te ontvangen, wendde zij zich op 23 april 2014 tot klager met het verzoek te bemiddelen. Vanwege het feit dat mr. L. een kantoorgenote van klager is, heeft de waarnemend deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de bemiddeling op zich genomen.

2.9 De waarnemend deken zond op 25 april 2014 een brief aan verweerder met het verzoek zo spoedig mogelijk over te gaan tot toezending van het dossier, dan wel hem te berichten waarom hij hiertoe niet zou overgaan. Nu een reactie uitbleef heeft de stafmedewerkster van klager op 5 mei 2014 namens de waarnemend deken aan verweerder verzocht per omgaande te reageren.

2.10 Op 16 mei 2014 verzocht de stafmedewerkster van klager verweerder wederom om een reactie. Die bleef wederom uit.

2.11 Het bemiddelingsverzoek is tijdens de hiervoor onder 2.5 genoemde bespreking aan de orde gekomen. Verweerder heeft tijdens deze bespreking expliciet aan de waarnemend deken toegezegd dat hij nog diezelfde week contact zou opnemen met mr. L. om een afspraak te maken om het dossier langs te brengen. Deze toezegging is verweerder niet nagekomen.

2.12 Bij brief van 10 juni 2014 heeft de waarnemend deken verweerder verzocht per omgaande contact op te nemen met mr. L. zodat de overdracht van het dossier alsnog plaats kon vinden.

2.13 Op 24 juni 2014 heeft mr. L. aan de stafmedewerkster van klager laten weten dat zij nog altijd geen reactie van verweerder had ontvangen. Klager heeft daarop telefonisch contact opgenomen met verweerder, die aangaf direct telefonisch contact met mr. L. te zullen zoeken. In dit telefoongesprek met mr. L. heeft verweerder afgesproken het dossier de daarop volgende week aan mr. L. over te dragen. Deze afspraak is niet nagekomen.

2.14 Op het moment van indiening van onderhavige klacht had mr. L. het dossier nog altijd niet van verweerder ontvangen.

Bemiddelingsverzoek mr. D.

2.15 Op 15 oktober 2013 verzocht mr. D. de bemiddeling van klager inzake de overdracht van het dossier van zijn cliënt, de heer R. In dat kader zond klager verweerder op 17 oktober 2013 een brief met daarin het verzoek om diezelfde week voor overdracht van het dossier zorg te dragen dan wel hem te berichten waarom hij daartoe niet zou overgaan.

2.16 Na een herinnering van de zijde van klager en een telefoongesprek met de stafmedewerkster van klager heeft verweerder op 14 november 2013 inhoudelijk gereageerd, waarbij hij heeft gesteld het dossier al overgedragen te hebben. Naar aanleiding daarvan heeft klager mr. D. gevraagd te specificeren welke stukken hij nog wilde ontvangen. Na ontvangst van zijn reactie heeft klager verweerder bij brief van 27 december 2013 verzocht hem te berichten of hij zou overgaan tot het verstrekken van deze informatie.

2.17 Nu een reactie uitbleef heeft klager verweerder op 14 januari 2014 een herinnering gezonden met het verzoek binnen een week te reageren. Op 22 januari 2014 heeft verweerder gereageerd met de mededeling dat mr. D. het procesdossier in eerste aanleg al van de rechtbank ontvangen zou hebben en dat hij, verweerder, er geen bezwaar tegen had de correspondentie nog een keer te verstrekken. 

2.18 Klager heeft verweerder op 23 januari 2014 verzocht hem expliciet te berichten of hij de in die brief genoemde stukken reeds had overgedragen aan mr. D. dan wel, als dat niet het geval was, dat alsnog binnen een week te doen. Verweerder heeft op deze brief niet gereageerd.

2.19 Op 21 februari 2014 berichtte mr. D. klager dat verweerder het dossier nog altijd niet aan hem had overgedragen.

2.20 In een e-mail van 27 februari 2014 stelt verweerder het dossier nogmaals te hebben toegezonden en de rechtbank te hebben verzocht om een tweede grosse, nu hij niet meer over de eerste grosse beschikte.

2.21 Mr. D. heeft desgevraagd aan klager laten weten het dossier nog altijd niet te hebben ontvangen.

2.22 Ook deze zaak is aan de orde gekomen tijdens de onder 2.5 genoemde bespreking van 27 mei 2014. Verweerder heeft klager daarin expliciet toegezegd nog diezelfde week contact met mr. D. op te nemen om het dossier alsnog langs te brengen.

2.23 Op klagers vraag aan mr. D. of hij het dossier inmiddels had ontvangen, antwoordde mr. D. op 2 juli 2014 ontkennend.

2.24 Bij brief met bijlagen van 11 juli 2014 heeft klager zich bij de raad beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij ernstig tekortschiet in de nakoming van de verplichtingen die het beroep van advocaat met zich brengt. Verweerder reageert namelijk niet of onvoldoende in verschillende dossiers en doet expliciete toezeggingen aan klager, zijn stafmedewerksters en andere advocaten, niet gestand. Daarmee handelt verweerder volgens klager in strijd met gedragsregel 37.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 Gedragsregel 37 verplicht de advocaat tegen wie een tuchtrechtelijk onderzoek of controle (verzoek om informatie van de deken) zich richt alle gevraagde inlichtingen aanstonds te verstrekken, zonder zich op zijn geheimhoudingsplicht te kunnen beroepen, behoudens in bijzondere gevallen. De advocaat die overweegt zich op de aanwezigheid van een bijzonder geval te beroepen, dient met de deken te overleggen.

5.2 In de drie door klager met onderhavige klacht aan de raad voorgelegde zaken is herhaaldelijk door of namens klager aan verweerder om inlichtingen verzocht. Daarin is door verweerder in nagenoeg evenveel gevallen geen gehoor gegeven. Op een bijzonder geval heeft verweerder zich daarbij niet beroepen. Sterker nog, hij heeft veelal in het geheel niet gereageerd. Daarmee staat vast dat verweerder gedragsregel 37 heeft geschonden.

5.3 Uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt voorts genoegzaam dat verweerder zich herhaaldelijk niet heeft gehouden aan zijn toezeggingen tegenover klager en zijn stafmedewerksters en dat hij herhaaldelijk niet heeft gereageerd op de herhaalde verzoeken van klager om informatie of opheldering. De raad neemt hierbij in aanmerking dat klager de hem in de Advocatenwet opgedragen taken (in het kader van het tuchtrecht) niet naar behoren kan vervullen indien de advocaat zijn verplichting verzaakt om aanstonds te reageren op zijn verzoeken.

5.4 Naar het oordeel van de raad geeft de opstelling van verweerder jegens klager geen blijk van enig respect voor de onderlinge verhoudingen en de toezichthoudende en controlerende taak van klager. De raad acht dat ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar.

 

6 MAATREGEL

Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden. Daarbij heeft de raad mede in aanmerking genomen het omvangrijke tuchtrechtelijke verleden van verweerder alsmede het feit dat in de drie door klager aan zijn klacht ten grondslag gelegde zaken de belangen van cliënten in het geding zijn (geweest).

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

-  verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van schorsing in de praktijkuitoefening op voor de duur van acht maanden;

-  bepaalt dat van deze schorsing vier maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat verweerder zich binnen de hierna vermelde proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-  stelt de proeftijd vast op twee jaren, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-  bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat 1 maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat deze pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen en niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.C.M. van Schijndel en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2015.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 januari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden/in het arrondissement

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden/in het arrondissement

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl