Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-07-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:174

Zaaknummer

15-148A

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over o.a. onvoldoende mail- en telefoonverkeer, het uitstelverzoek voor een comparitie en verschrijvingen in correspondentie. Klacht is deels kennelijk ongegrond, deels kennelijk van onvoldoende gewicht en deels kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

 

Beslissing van 7 juli 2015

in de zaak 15-148A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 18 juni 2015 met kenmerk 4015-0021, door de raad ontvangen op 18 juni 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

Verweerder heeft klager vanaf november 2013 bijgestaan in een procedure met betrekking tot klagers verzoek om een uitkering met terugwerkende kracht uit het fonds voor Joodse vervolgingsslachtoffers. De declaraties van verweerder zijn betaald door de rechtsbijstandsverzekeraar van klager, die daarvoor een maximumbedrag van EUR 60.000,- beschikbaar stelde. Verweerder heeft tegen twee gedaagden een procedure aangespannen bij de rechtbank. De vordering van klager tegen één van de gedaagden is bij vonnis van 10 december 2014 afgewezen. De andere gedaagde heeft zich later gesteld in de procedure, waarna de procedure tegen deze gedaagde is verwezen naar de rol van 21 januari 2015 voor antwoord. In de procedure tegen de eerste gedaagde heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden op 30 oktober 2014. Tijdens de comparitie is klager bijgestaan door verweerder. Over de periode van november 2013 tot en met december 2014 heeft verweerder EUR 22.180,61 bij de rechtsbijstandsverzekeraar van klager gedeclareerd, vermeerderd met BTW en 6% kantoorkosten. Deze declaraties zijn voldaan door de rechtsbijstandsverzekeraar. Begin januari 2015 heeft klager zijn opdracht tot rechtsbijstandverlening aan verweerder ingetrokken. De klacht is op 9 januari 2015 ter kennis van de deken gebracht.

 

KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij: vaak klagers e-mails niet beantwoorde; vaak klager geen uitleg gaf over door hem gestelde vragen; uiterst moeilijk telefonisch bereikbaar was;

Ter toelichting op dit klachtonderdeel stelt klager dat verweerder geen secretaris/secretaresse heeft en dat hij daarom in het gunstigste geval werd doorverbonden met een call centrum, dat niet beschikte over verweerders agenda en alleen maar berichten kon doorgeven;

heel vaak de door het call centrum toegezegde terugbelberichten niet is nagekomen; de door hem gedeclareerde 6% kantoorkosten niet kan onderbouwen; onvoldoende nauwlettendheid in acht neemt bij het redigeren van stukken;

Ter toelichting op dit klachtonderdeel stelt klager dat hij menige "verschrijving" aan verweerder heeft moeten voorleggen. Bijvoorbeeld  stond in een brief aan de rechtbank een onjuistheid ("er is sprake van een goede rechtsgang" in plaats van "in strijd met een goed rechtsgang"), welke onjuistheid bij nadere brief rechtgezet moest worden, terwijl verweerder 0,1 als tijdseenheid heeft gedeclareerd voor die nadere brief;

de belangen van verweerders vakantie boven de belangen van klager heeft gesteld, door uitstel te vragen voor de comparitie. Deze was oorspronkelijk bepaald op 3 september 2014 en is verplaatst naar 30 oktober 2014; zwaarder geschut in werking had kunnen en moeten stellen (bijvoorbeeld door de comparitierechter te wraken) toen de (nog niet in de procedure verschenen) tweede gedaagde tijdens de comparitie op de publieke tribune plaatsnam; tijdens de comparitie er direct bovenop hadden moeten springen toen de eerste gedaagde bewijs aanbood, door middel van het in het geding brengen een vlak voor de comparitie gedateerde brief;

Ter toelichting op dit klachtonderdeel stelt klager dat verweerder een gebrek aan dossierkennis had en er daarom geen lampje is gaan branden toen de eerste gedaagde dit bewijsaanbod deed.

Ter illustratie (en niet als extra klachtonderdeel) wijst klager op zijn mail aan verweerder van 14 december 2014 waaruit blijkt hoezeer hij de wijze van werken van verweerder meer dan zat was en dat hij hem, zijns inziens op een correcte wijze, duidelijk heeft gemaakt dat hij verwachtte dat verweerder zich dit keer wel goed zou inlezen.

 

VERWEER Verweerder betwist de verwijten aan zijn adres. Ter onderbouwing van het volgens hem plaatsgevonden veelvuldige telefonisch contact en de frequente e-mailcorrespondentie tussen hem en klager, verwijst hij naar de gedetailleerde specificaties van zijn declaraties, zoals hij die heeft verzonden aan de rechtsbijstandsverzekeraar van klager. Voorts verwijst verweerder naar e-mailcorrespondentie waaruit blijkt dat verweerder uitdrukkelijk heeft ingestemd met verweerders voorstel om een uitstelverzoek te doen voor de vlak na verweerders vakantie bepaalde comparitie. Overige verweren zullen bij de beoordeling van de diverse klachtonderdelen aan de orde komen.

 

BEOORDELING De voorzitter ziet aanleiding om de klacht met toepassing van artikel 46j Advocatenwet af te doen.

Ad klachtonderdelen a) en klachtonderdeel b).

De voorzitter ziet aanleiding om deze klachtonderdelen, die beide zien op het verwijt dat er onvoldoende gecorrespondeerd is tussen klager en verweerder, gezamenlijk af te doen. Tegenover het verwijt van klager dat verweerder niet steeds reageerde op klagers e-mails, staat de gemotiveerde betwisting van verweerder van dit verwijt, welke betwisting wordt onderbouwd door de gespecificeerde declaraties van verweerders werkzaamheden. De voorzitter is van oordeel dat klager deze klachtonderdelen - zowel in zijn klacht als in zijn reactie op het verweer van verweerder - ontoereikend heeft onderbouwd. Zodoende vinden deze klachtonderdelen geen steun in de feiten. De klachtonderdelen a) en b) zijn daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen c) en d)

De voorzitter ziet eveneens aanleiding om klachtonderdelen c) en d) gezamenlijk te behandelen. Beide klachtonderdelen zien op het verwijt dat klager onvoldoende telefonisch bereikbaar is en niet reageert op terugbelverzoeken. Ook dit verwijt wordt gemotiveerd door verweerder betwist, eveneens onder verwijzing naar de gespecificeerde declaraties. De voorzitter constateert dat  daarin veelvuldig tijd is geschreven voor telefonisch overleg tussen klager en verweerder. Ook dit verweer heeft klager tijdens het klachtonderzoek niet gemotiveerd bestreden. De voorzitter gaat er daarom van uit dat ook deze klachtonderdelen niet voldoende zijn onderbouwd en verklaart beide klachtonderdelen c) en d) derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

Klachtonderdeel e) ziet op de 6% kantoorkosten die verweerder in rekening brengt aan klagers rechtsbijstandsverzekeraar. De voorzitter constateert dat de rechtsbijstandsverzekeraar met verweerder een uurtarief exclusief BTW en kantoorkosten overeen is gekomen en dat de rechtsbijstandsverzekeraar (kennelijk) de gedeclareerde kantoorkosten aan verweerder heeft betaald. Op grond van het voorgaande stelt de voorzitter vast dat klager geen belang heeft bij dit klachtonderdeel, nu dit een afspraak betreft tussen verweerder en klagers rechtsbijstandsverzekeraar. Het gebrek aan belang volgt tevens uit het feit dat verweerder, met zijn declaraties vermeerderd met kantoorkosten, binnen het door de rechtsbijstandsverzekeraar voor de procedure ter beschikking gestelde budget is gebleven Zodoende verklaart de voorzitter klager kennelijk niet-ontvankelijk terzake van klachtonderdeel e).

Ad klachtonderdeel f)

Klachtonderdeel f) betreft de verschrijvingen die de klager heeft aangetroffen in correspondentie van verweerder. Naar het oordeel van de raad zijn eventuele verschrijvingen in correspondentie of processtukken van onvoldoende gewicht om te spreken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. Dit zou slechts anders zijn wanneer deze klager in zijn belangen zouden hebben geschaad. Daarvan is in de onderhavige zaak niet gebleken. Dit klachtonderdeel acht de voorzitter van kennelijk onvoldoende gewicht.

Ad klachtonderdeel g)

Klachtonderdeel g) ziet op het feit dat verweerder uitstel heeft gevraagd voor de comparitie, van begin september tot eind oktober 2014. Uit de door verweerder overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat klager uitdrukkelijk heeft ingestemd met het door verweerder voorgestelde uitstelverzoek. Overigens is de voorzitter van oordeel dat de belangen van klager niet geschaad zijn door het uitstel van de comparitie van begin september tot eind oktober 2014. Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzitter dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

Ad klachtonderdelen h) en i)

De klachtonderdelen h) en i) zijn eveneens kennelijk ongegrond. Verweerder treft geen verwijt over de gang van zaken ter comparitie bij de rechtbank of over de wijze waarop de wederpartijen van klager (de beide gedaagden in de procedure) zich hebben opgesteld ter comparitie. Ten aanzien van klachtonderdeel h) overweegt de voorzitter dat het aan de comparitierechter is om de orde ter comparitie te bepalen; hij bepaalt of een niet in de procedure verschenen gedaagde wordt toegelaten op de publieke tribune. Verweerder treft daarvoor geen verwijt. Overigens valt het binnen de beleidsvrijheid van verweerder om al dan niet te besluiten de comparitierechter te wraken; het nalaten van een wrakingsverzoek is derhalve niet tuchtrechtelijk laakbaar. Evenmin treft verweerder een verwijt ter zake van zijn (in klachtonderdeel i) bedoelde) reactie op een bewijsaanbod van de eerste gedaagde in de procedure. In het licht van het verweer tegen dit klachtonderdeel is niet gebleken dat verweerder op tuchtrechtelijk laakbare wijze is tekortschoten bij zijn reactie ter comparitie op dit bewijsaanbod.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klager kennelijk niet-ontvankelijk ten aanzien van klachtonderdeel e);

-    klachtonderdeel f) kennelijk van onvoldoende gewicht;

-    de overige klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 7 juli 2015.

 

 

Griffier     Voorzitter

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 juli 2015 per aangetekende post verzonden aan:

-    klager   

 

en per gewone post aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-2053702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.