Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-03-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:117
Zaaknummer
15-25
Inhoudsindicatie
Klager klaagt in juli 2014 over feiten die zich hebben afgespeeld in 2005-2009. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van 18 maart 2015
in de zaak 15-25
naar aanleiding van de klacht van:
De heer [naam]
[adres]
klager
tegen:
mr. [naam]
advocaat te [plaats]
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 16 februari 2015 met kenmerk K 14/95 door de raad ontvangen op 17 februari 2015, en van de stukken die zijn vermeld op de in deze brief beschreven inventarislijst en zijn genummerd van 1 tot en met 33.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager heeft vanaf 1977 gewerkt bij [naam werkgever] B.V., laatstelijk als eerste monteur lichtreclame. In februari 1999 is klager ziek uitgevallen wegens nek-en schouderklachten. In maart 1999 heeft klager zijn werk gedeeltelijk hervat en in de periode maart 1999 tot april 2001 is klager deels arbeidsgeschikt/deels arbeidsongeschikt geweest. In april 2001 moest klager zijn werkzaamheden definitief staken vanwege zijn klachten.
1.3 Klager stelt zich op het standpunt dat bij hem sprake is van een beroepsziekte voor de gevolgen waarvan zijn (ex-) werkgever aansprakelijk is. Klager heeft zich in november 2001 gewend tot het Bureau Beroepsziekten FNV (hierna: BBZ) met het verzoek hem rechtsbijstand te verlenen bij het verkrijgen van schadevergoeding van zijn werkgever.
1.4 In november 2002 is de (ex-) werkgever van klager door BBZ namens klager aansprakelijk gesteld. Van november 2002 tot maart 2005 is door medewerkers van BBZ met de (ex-) werkgever van klager onderhandeld over de aansprakelijkheid en een schadevergoeding.
1.5 Aangezien deze onderhandelingen niet tot het gewenste resultaat leidden, heeft BBZ de zaak in maart 2005 in behandeling gegeven aan verweerster. Verweerster heeft klager aldus bijgestaan van maart 2005 tot augustus 2009.
1.6 In juli 2006 heeft verweerster namens klager een gerechtelijke procedure aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Rotterdam.
1.7 Op 31 maart 2009 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Tijdens deze zitting is door de verzekeraar van de ex-werkgever van klager een schikkingsaanbod gedaan tot betaling van een bedrag van € 75.000,00 aan materiële en immateriële schade en een bedrag van € 25.000,00 ter zake van de kosten van rechtsbijstand.
1.8 Klager heeft verweerster en BBZ in de periode dat verweerster klager rechtsbijstand verleende verschillende malen verweten tekort te schieten in haar belangenbehartiging. Tijdens de comparitie van partijen op 31 maart 2009 is klager boos uit de zitting weggelopen en heeft hij verweerster laten weten dat hij zijn opdracht aan haar beëindigde. Deze mededeling heeft klager enige tijd later weer ingetrokken.
1.9 In augustus 2009 hebben klager, verweerster en BBZ een vaststellingsovereenkomst gesloten ter ‘beëindiging van hun bestaande of toekomstige geschillen met betrekking tot de behandeling van de beroepsziektezaak’.
1.10 Artikel 6 van deze vaststellingovereenkomst luidt als volgt: “[Klager] verbindt zich om op geen enkele wijze terug te komen op de uitgangspunten van deze overeenkomst, bijv. door het indienen van klacht(en) tegen medewerkers van BBZ en tegen de door BBZ in het kader van de belangenbehartiging ingeschakelde derden, zoals de ingeschakelde medisch adviseurs, drs. [naam] te [plaats] en drs. [naam] te [plaats], alsmede de ingeschakelde advocaat, mr. [naam verweerster].”
1.11 Bij brief van 30 juli 2014 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zonder toestemming van klager vertrouwelijke informatie ter beschikking te stellen aan de verzekeraar van de voormalig werkgever van klager;
b) zonder toestemming van klager de verzekeraar van de voormalig werkgever van klager te informeren dat klager het voedingssupplement Creatine heeft gebruikt;
c) zonder toestemming van klager gefinancierde rechtsbijstand aan te vragen;
d) zonder overleg met klager vooraf akkoord te gaan met een te laag schikkingsvoorstel van de verzekeraar van klagers werkgever;
e) tijdens de comparitie van partijen op 31 maart 2009 de benoeming van een aantal deskundigen voor te stellen, waarvan op voorhand al vaststond dat deze zowel voor de rechtbank als voor de verzekeraar van de voormalig werkgever van klager onaanvaardbaar waren;
f) niet aan de rechtbank te verzoeken de zaak aan te houden, nadat klager tijdens de comparitie van partijen op 31 maart 2009 boos was weggelopen;
g) te stellen dat zij er niet van op de hoogte was dat klager het vertrouwen in haar als advocaat had opgezegd, terwijl daar geen misverstand over kon bestaan nu klager dit op 31 maart 2009 duidelijk te kennen had gegeven;
h) geen uitdrukkelijke toestemming te vragen aan de directeur van BBZ, terwijl dit wel vereist was;
i) te laat te zijn geweest met het voorstellen van deskundigen die in de procedure door de rechtbank benoemd moesten worden als gevolg waarvan klager de procedure verloren heeft;
j) samen te spannen met de directeur van BBZ;
k) klager te dwingen de vaststellingsovereenkomst te tekenen als gevolg waarvan deze overeenkomst niet rechtsgeldig is.
3 VERWEER
3.1 Het verweer komt bij de bespreking van de diverse klachtonderdelen aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.
4.3 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten volgens vaste jurisprudentie van het hof van discipline twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich niet na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter nog moet verantwoorden over zijn optreden van destijds.
4.4 Klager klaagt in juli 2014 over feiten die zich hebben afgespeeld in de periode 2005-2009. Klager heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat hij zo lang gewacht heeft met het indienen van zijn klacht. Dit betekent dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht omdat hij de redelijke termijn waarna de advocaat er ter wille van de rechtszekerheid vanuit kan gaan dat de door hem verrichte werkzaamheden niet meer ter discussie kunnen worden gesteld heeft laten verstrijken.
4.5 Hier komt nog bij dat klager een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten met BBZ en met verweerster waarin klager zich ertoe verbonden heeft om geen klachten in te dienen tegen verweerster. Klager stelt dat deze vaststellingsovereenkomst onder dwang tot stand gekomen is maar hij onderbouwt deze stelling niet. Evenmin is gebleken dat klager de vaststellingsovereenkomst heeft vernietigd. De voorzitter gaat derhalve uit van de rechtsgeldigheid van de vaststellingsovereenkomst. Nu klager zich heeft verbonden om niet meer te klagen tegen verweerster is de klacht ook op deze grond kennelijk niet ontvankelijk.
4.6 De voorzitter zal de klacht dan ook afwijzen.
BESLISSING
Wijst de klacht af.
Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 18 maart 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 19 maart 2015 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:
• klager
en per gewone post aan:
• verweerster
• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland
• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten