Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-06-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2015:139
Zaaknummer
OB 215 - 2014
Inhoudsindicatie
Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door namens de BV, waarin klaagster mede-aandeelhouder is, en klaagsters ex-echtgenoot tegen klaagster een kort geding op te starten. Klaagsters toestemming was niet nodig, omdat verweerster de taak had de belangen van haar cliënt te behartigen en klaagster die toestemming desgevraagd zou hebben onthouden. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de rechtbank te verzoeken zo spoedig mogelijk vonnis te wijzen.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 18 mei 2015
in de zaak OB 215-2014
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 14 augustus 2014 met kenmerk 48|14|037K, door de raad ontvangen op15 augustus2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 maart 2015. Ter zitting zijn klaagster en verweerster verschenen . De zitting ving later aan dan in de oproepingsbrief was vermeld omdat de behandeling van voorgaande zaken was uitgelopen. Klaagster heeft de zittingszaal verlaten voordat tot de inhoudelijke behandeling van de zaak werd overgegaan omdat zij niet langer kon blijven. Klaagster heeft niet om aanhouding verzocht en heeft expliciet aangegeven dat de zaak buiten haar aanwezigheid kon worden behandeld. De raad heeft besloten tot voortzetting van de mondelinge behandeling. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- De brief van de deken d.d. 14 augustus 2014 met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerster heeft de ex-echtgenoot van klaagster bijgestaan in de echtscheidingsprocedure tussen klaagster en haar ex-echtgenoot. Bij beschikking d.d. 19 april 2010 is de echtscheiding uitgesproken.Het huwelijk van partijen is op 10 augustus 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Vervolgens heeft een verdelingsprocedure plaatsgevonden. Tijdens de comparitie van partijen is door beide partijen aangedrongen op een spoedig vonnis. De rechtbank bepaalde vervolgens dat op 14 augustus 2013 vonnis zou worden gewezen. Omdat het vonnis tweemaal werd aangehouden heeft verweerster op 14 oktober 2013 schriftelijk aan de rechtbank verzocht om zo spoedig mogelijk vonnis te wijzen. Op 18 oktober 2013 heeft de advocaat van klaagster zich eveneens tot de rechtbank gewend met een gelijkluidend verzoek.
2.2 Klaagster en haar ex-echtgenoot zijn ieder eigenaar van 50% van de aandelen in V. B.V. Beide partijen zijn bestuurder en gezamenlijk bevoegd de vennootschap te vertegenwoordigen. Er bestond een volmacht van klaagster aan verweerder tot het doen van betalingen ten laste van de bedrijfsrekening van de vennootschap.
2.3 Na de echtscheiding stelde klaagster zich op het standpunt dat de onderneming moest worden geliquideerd dan wel verkocht, terwijl klaagsters ex-echtgenoot de onderneming wilde voortzetten. Klaagster heeft vervolgens de volmacht ingetrokken, ten gevolge waarvan klaagsters ex-echtgenoot geen betalingen meer kon verrichten. Evenmin was klaagster bereid per factuur separaat in te stemmen met de betaling van de facturen. De vennootschap kon aldus niet aan haar betalingsverplichtingen voldoen.
2.4 Verweerster heeft in opdracht van klaagsters ex-echtgenoot een kort geding procedure aanhangig gemaakt tegen klaagster teneinde te bewerkstelligen dat klaagsters ex-echtgenoot in het vervolg zonder toestemming van klaagster namens de vennootschap betalingen zou kunnen verrichten. Bij vonnis d.d. 18 april 2011 zijn de vorderingen van de klaagsters ex-echtgenoot toegewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
1. zonder dat zij daartoe van klaagster opdracht had gekregen, op te treden voor V. BV;
2. zich in de echtscheidingsprocedure tot de rechtbank te wenden terwijl de zaak voor vonnis stond.
4 VERWEER
4.1 Klachtonderdeel 1
Door de intrekking van de volmacht kwam de exploitatie van de onderneming in acuut gevaar en dreigden crediteuren van de vennootschap met een faillissementsaanvraag. Er ontstond derhalve een impasse die in het belang van de vennootschap en van verweersters cliënt moest worden doorbroken. Verweersters cliënt heeft haar verzocht om het kort geding aanhangig te maken. Indien verweerster de toestemming van klaagster had gevraagd, zou klaagster die toestemming niet hebben gegeven. Voorts had klaagster er kennelijk belang bij dat er geen betalingen namens de vennootschap konden worden verricht. Klaagster had die omstandigheid immers bewust doen ontstaan.
4.2 Klachtonderdeel 2
Verweerster heeft de rechtbank enkel verzocht om zo spoedig mogelijk vonnis te wijzen. Het verzoek is kort toegelicht maar er is geen informatie verstrekt die de rechtbank niet reeds bekend was. Het verzoek was er niet op gericht de rechtbank te beïnvloeden. Verweerster heeft een kopie van haar brief aan de rechtbank en het B-formulier aan klaagster toegestuurd. De advocaat van klaagster heeft zich eveneens tot de rechtbank gewend met een gelijkluidend verzoek. De verzoeken tot het wijzen van vonnis worden niet als processtuk aangemerkt. De rechtbank maakt van de brief van verweerster dus ook geen melding in het eindvonnis.
5 BEOORDELING
5.1 Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.
5.2 De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haarhoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een ruime mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.
5.3 Klachtonderdeel 1
In haar hoedanigheid van advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster diende verweerster de belangen van de ex-echtgenoot van klaagster zo goed mogelijk te behartigen. Kennelijk achtte verweerster het noodzakelijk om, in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënt, jegens klaagster een kort geding procedure aanhangig te maken. Dit stond verweerster vrij. Dat verweerster van klaagster geen toestemming had verkregen voor het namens klaagsters ex-echtgenoot en de vennootschappen, waarvan klaagster mede-bestuurder was, aanhangig maken van de procedure maakt dit niet anders. Immers, indien verweerster klaagster om toestemming had gevraagd, had klaagster die toestemming niet gegeven. Verweerster heeft gehandeld in het belang van haar cliënt, hetgeen ook haar taak was. Klachtonderdeel 1 is derhalve ongegrond.
5.4 Klachtonderdeel 2
Gedragsregel 15 bepaalt dat het de advocaat niet is toegestaan om zich in een aanhangig geding anders dan tezamen met de advocaat van de wederpartij tot de rechter te wenden, tenzij schriftelijk en met gelijktijdige toezending van een afschrift van de mededeling aan de advocaat van de wederpartij en voorts zo tijdig dat die advocaat voldoende gelegenheid heeft om op de mededelingen te reageren. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerster de rechtbank schriftelijk heeft verzocht om zo spoedig mogelijk vonnis te wijzen. Verweerster heeft niet in strijd met Gedragsregel 15 gehandeld nu zij met haar verzoek om spoedig vonnis te wijzen het debat niet heeft heropend. De advocaat van klaagster heeft zich eveneens tot de rechtbank gewend met een gelijkluidend verzoek. Niet valt in te zien dat verweerster van haar handelen een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ook het tweede onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Aldus gegeven door mr.E.P. van Unen, voorzitter, mrs.S.A.R. Lely, A.L.W.G. Houtakkers, A.J.F. Dok, J.D.E. van den Heuvel , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2015 .
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 20 mei 2015
per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
en per e-mail verzonden aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder/verweerster
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door
- klager/klaagster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Oost-Brabant
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl