Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2015:54

Zaaknummer

7114

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek van de wrakingskamer deels buiten behandeling gesteld wegens misbruik van het recht tot wraken, deels niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van 9 februari 2015

in de zaak 7114

naar aanleiding van het wrakingsverzoek van:

verzoeker

tegen:

mr. G.W.S. de Groot en mr. R.H. Broekhuijsen

gewraakten     

1    DE PROCEDURE

1.1    Bij beslissing van 25 oktober 2013 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad), een klacht van verzoeker tegen mr. X. kennelijk ongegrond verklaard.

1.2    Tegen deze beslissing is verzoeker in verzet gekomen bij de raad. De zaak is behandeld ter zitting van de raad van 13 januari 2014. Bij verzetbeslissing van 10 maart 2014 heeft de raad het verzet ongegrond verklaard.

1.3    Tegen deze beslissing van de raad is verzoeker in hoger beroep gekomen bij het hof. De zaak is behandeld ter zitting van het hof van 7 juli 2014. Per e-mail van 14 juli 2014, dat was nog voor de uitspraak, heeft verzoeker de voorzitter en de leden van deze zitting gewraakt.

1.4    Het hof heeft de behandeling van het wrakingverzoek geappointeerd voor de zitting van 9 januari 2015. Bij de oproep voor die zitting is verzoeker in kennis gesteld van de leden van het hof die het wrakingsverzoek zouden gaan behandelen.

1.5    Bij e-mail van 9 december 2014 heeft verzoeker bedenkingen geuit tegen de samenstelling van de combinatie van het hof belast met de behandeling van het wrakingsverzoek op 9 januari 2015, in het bijzonder tegen mr. de Groot en mr. Broekhuijsen.

1.6    Kort voor de zitting van 9 januari 2015 (de gewraakten zouden daarvan deel uitmaken; zij hebben zich niet verschoond) heeft verzoeker het onderhavige wrakingsverzoek ingediend. De behandeling van het eerdere wrakingsverzoek is daarop geschorst.

1.7    Geen van de leden van de kamer van 9 januari 2015 heeft berust in de wraking, noch te kennen gegeven zich te zullen verschonen ten aanzien van een eventuele volgende behandeling.

 2    BEOORDELING

2.1    In de e-mail van 9 december 2014 schrijft verzoeker, voor zover hier van belang:

    Mr. G.W.S. de Groot plv raadsheer bij het Hof te Amsterdam; ressort X.

Mr. R.H. Broekhuijsen advocaat Y. advocaten te Amsterdam, mogelijk om het hoekje bij B.; eveneens ressort X.

    2.2    In het wrakingsverzoekschrift schrijft verzoeker onder meer:

De samenstelling van de colleges van het HvD is telkens zodanig dat er steeds een of meerdere artiesten – om in de beeldspraak van het circus te blijven – inzitten die op een of andere manier gelinked zijn of kunnen zijn aan Wanders.

Verschoning is dan mogelijkheid een, wraking mogelijkheid twee.

(…)

Mrs de Groot en Broekhuijsen wensen zich uitdrukkelijk niet te verschonen, waar beiden in hetzelfde ressort werkzaam zijn als X., maar erger nog mr. Broekhuijsen is de bijna buurman van X., heel lastig dus om de schijn van onpartijdigheid te kunnen volhouden.

Zoals gezegd, bij deze wraak ik ook dit college, (…)

    2.3    Naar het oordeel van het hof kan een mondelinge behandeling van het wrakings-verzoek van 9 januari 2015 achterwege blijven. Dit wrakingsverzoek is namelijk kennelijk niet-ontvankelijk.

    2.4    Een college kan niet worden gewraakt. Voor zover verzoeker ook de drie niet genoemde leden van de zitting van 9 januari 2015 - mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg en  P.T. Gründemann, leden – individueel zou hebben willen wraken (de bedoeling van verzoeker blijkt niet aanstonds), geldt het volgende.

Een wrakingsverzoek dient deugdelijk gemotiveerd te zijn ten aanzien van iedere rechter op wie het betrekking heeft. Nu het in overweging 2.2 omschreven wrakingsverzoek niet aan de minimale deugdelijke en concrete motiveringsvereisten voldoet – de andere drie leden worden niet genoemd, noch worden (concrete) bezwaren geuit – dient dit verzoek ten aanzien van die drie leden buiten behandeling te worden gelaten.

    2.5    Op grond van artikel 56 lid 6 van de Advocatenwet in verbinding met artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van het hof mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

        De verzoeker dient aldus zodanige feiten of omstandigheden te stellen dat daaruit de verlangde conclusie kan worden getrokken, waarna het hof kan onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden en de voorgestelde redenering om tot de conclusie te komen, kan worden gevolgd.

        Uitgangspunt bij zo’n onderzoek is wel dat een lid van het hof moet worden vermoed uit hoofde van zijn benoeming/verkiezing onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat het lid jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker ter zake bestaande vrees hierdoor objectief gerechtvaardigd is.

2.6    Naar het oordeel van het hof voldoet het wrakingsverzoek niet aan de daaraan te stellen eisen is het derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.

Immers uit het enkele feit dat mr. de Groot raadsheer-plaatsvervanger is in het gerechtshof Amsterdam kan niet worden afgeleid dat hij een vooringenomenheid jegens verzoeker koestert of dat anderszins de rechterlijke onafhankelijkheid in geding is, terwijl daarvoor evenmin voor behoeft te worden gevreesd.

Ook uit het enkele feit dat mr. Broekhuijsen kantoor houdt in de omgeving van het kantoor van mr. X. kan een en ander niet worden afgeleid.

Deze feiten leggen geen rechtens relevante ‘link’ tussen de mrs. de Groot en Broekhuijsen enerzijds en mr. X. anderzijds, laat staan een link die zou kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van de vrees van vooringenomenheid. Verzoeker heeft ook niet onderbouwd hoe uit deze feiten zou kunnen worden beredeneerd dat de gewraakten niet onpartijdig zouden zijn.

2.7    Het hof neemt voorts in overweging dat verzoeker kennelijk tracht invloed uit te oefenen op de samenstelling van de behandelend kamer door zich op het standpunt te stellen dat leden van het hof die iets van doen hebben met het ressort Amsterdam (waar mr. X. praktiseert) uitgesloten dienen te worden. Als het hof daaraan geen gevolg geeft wordt gewraakt. Het wrakingsmiddel is daarvoor evenwel niet gegeven. De wrakingskamer leidt hieruit af dat verzoeker misbruik maakt van het recht op wraking. Het hof zal daarom, ten einde de voortgang van de klachtbehandeling niet verder te verstoren, - op grond van artikel 56 lid 6 Advocatenwet juncto artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering - bepalen dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    stelt het wrakingsverzoek van 9 januari 2015 van verzoeker, zo daarin mede de mrs. W.H.B. den Hartog Jager, G. Creutzberg en P.T. Gründemann zouden worden gewraakt, buiten behandeling;

-    verklaart het wrakingsverzoek van 9 januari 2015 ten aanzien van de mrs. G.W.S. de Groot en  R.H. Broekhuijsen kennelijk niet-ontvankelijk;

-    bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen;

-    gelast de voorzetting van de behandeling van het wrakingsverzoek van 14 juli 2014 op een nader te bepalen datum.

Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, mrs. G. Creutzberg en  P.T. Gründemann, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2015.