Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:168

Zaaknummer

R. 4765/15.75

Inhoudsindicatie

Van verweerder kan niet worden verwacht dat hij, nu klaagster nimmer een cliënte van hem is geweest, op (al) haar brieven reageert.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Vast staat dat klaagster eerder heeft geklaagd over het feit dat verweerder niet ook voor haar hoger beroep heeft ingesteld. De klacht is onderzocht en is naar aanleiding van klaagsters reactie op de visie van de deken gesloten en gearchiveerd. Uit klaagsters reactie kan worden afgeleid dat zij heeft berust in het dekenstandpunt. Deze klachtonderdelen betreffen een herhaling van de reeds eerder ingediende klacht en zijn om die reden kennelijk niet-ontvankelijk.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klachtonderdelen voor het overige kennelijk ongegrond.

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 15 april 2015 met kenmerk R 2015/34 ml, door de raad ontvangen op 16 april 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft in 2012 de heer B. bijgestaan in een appèlprocedure.

1.3 Klaagster was eveneens partij in deze procedure.

1.4 Op 8 november 2013 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder.

1.5 De deken heeft na een onderzoek naar deze klacht op 10 februari 2014 zijn visie op de klacht gegeven.

1.6 Op 8 maart 2014 heeft klaagster de deken laten weten dat zij niet verder wilde met de klachtprocedure.

1.7 De deken heeft op 13 maart 2014 het klachtdossier gesloten en gearchiveerd.

1.8 Op 23 november 2014 heeft klaagster wederom een klacht tegen verweerder bij de deken ingediend.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder:

a. gebrekkige communicatie met haar;

b. het niet zorgvuldig behandelen van haar verzoeken aan hem;

c. het niet met de heer B bespreken van het instellen van hoger beroep ook voor klaagster;

d. de uitspraak van het Hof zou dan ook voor klaagster hebben gegolden;

e. het niet voldoen aan klaagsters verzoek haar brief van 30 oktober 2014 naar zijn beroepsaansprakelijkheidsassuradeur door te geleiden.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft uiteengezet dat hij in 2012 de heer B heeft bijgestaan. Hij had de zaak overgenomen van mr. L, die destijds een kantoorgenoot van hem was, en die alléén in hoger beroep optrad voor de heer B. Verweerder heeft aangegeven dat uit het vonnis van de rechtbank bleek dat ook een voor hem onbekende andere persoon (klaagster) partij was in de zaak en dat hij dat ook met de heer B heeft besproken. Verweerder heeft gesteld dat de heer B destijds op de vraag van verweerder of er ook namens deze partij beroep moest worden ingesteld, ontkennend heeft geantwoord. Verweerder brengt naar voren dat klaagster ook helemaal niet in beeld was toen de heer B zijn cliënt werd en hij ook niet over klaagsters contactgegevens beschikte. Verweerder wijst er op dat klaagster eerder dezelfde klacht tegen hem heeft ingediend en dat zij toen heeft berust in de zaak nadat de deken zijn visie had gegeven over de klacht.

3.2 Ten aanzien van de klachtonderdelen a, b en e

Verweerder heeft gesteld dat hij klaagster nooit heeft gezien of gesproken en dat hij conform het dekenoordeel – dat er tussen klaagster en verweerder nooit een overeenkomst van opdracht is ontstaan – heeft gehandeld. Verweerder meent dat hij niet gehouden is te corresponderen met iemand die geen cliënt van hem is.

3.3 Ten aanzien van de klachtonderdelen c en d

Verweerder is van mening dat klaagster niet-ontvankelijk is ten aanzien van deze klachtonderdelen, omdat zij hier al eerder over heeft geklaagd.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a, b en e

4.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij niet op haar schriftelijke verzoeken is ingegaan. Van verweerder kan niet worden verwacht dat hij, nu klaagster nimmer een cliënte van hem is geweest, op (al) haar brieven reageert. Verweerder heeft wel gereageerd op een brief van klaagster van 12 augustus 2014. In zijn brief van 14 augustus 2014 heeft verweerder ontkend een beroepsfout te hebben gemaakt, omdat hij ook geen opdracht van klaagster had gekregen om hoger beroep in te stellen. Duidelijk is dat klaagster nooit zelf verweerder heeft verzocht namens haar hoger beroep in te stellen. Verweerder heeft naar voren gebracht dat klaagster ook niet in beeld was toen de heer B zijn cliënt werd. Het is dan ook begrijpelijk dat hij klaagsters brief van 30 oktober 2014 niet naar zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft doorgeleid.

Ten aanzien van klachtonderdeel c en d

4.3 Vast staat dat klaagster eerder heeft geklaagd over het feit dat verweerder niet ook voor haar hoger beroep heeft ingesteld. De klacht is onderzocht en is naar aanleiding van klaagsters reactie op de visie van de deken gesloten en gearchiveerd. Uit klaagsters reactie kan worden afgeleid dat zij heeft berust in het dekenstandpunt. Deze klachtonderdelen betreffen een herhaling van de reeds eerder ingediende klacht en zijn om die reden kennelijk niet-ontvankelijk. Er kan immers niet twee keer over hetzelfde met succes worden geklaagd. Het beginsel van rechtszekerheid brengt met zich dat een advocaat er vanuit moet kunnen gaan, dat als klachten zijn afgehandeld, deze niet nog eens kunnen worden ingediend. Het arrest van het gerechtshof ten aanzien van de heer B (met een positief resultaat) brengt daarin ook geen verandering.

4.4 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klachtonderdelen a, b en e kennelijk ongegrond en de klachtonderdelen c en d kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klachtonderdelen a, b en e kennelijk ongegrond en de klachtonderdelen c en d kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 7 mei 2015. 

griffier  voorzitter

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 mei 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.