Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:88

Zaaknummer

14-294A

Inhoudsindicatie

Verweerder is, terwijl hij dit had toegezegd, in gebreke gebleven voorafgaande aan het starten van de arbitrageprocedure een (schriftelijk) procesadvies aan klaagster te verstrekken waarin alle kansen en risico's van de procedure werden toegelicht. Klacht gegrond, geen maatregel.

Uitspraak

Beslissing van 30 maart 2015

in de zaak 14-294A

naar aanleiding van de klacht van:

B.V.

te dezen vertegenwoordigd door:

de heer

de heer

klaagster

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam 

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 28 oktober 2014 met kenmerk PvRA/AvO 4014-0321, door de raad ontvangen op 30 oktober 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 februari 2015 in aanwezigheid van verweerder en de vertegenwoordigers van klaagster, de heren O en M. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de in § 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en de bij die brief gevoegde stukken genummerd 1 tot en met 14.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klaagster in 2013/2014 als advocaat bijgestaan in een geschil dat klaagster had met P B.V. Klaagster had ten titel van geldlening een bedrag van € 600.000 aan werkkapitaal ingebracht in het vermogen van P B.V. Deze P B.V. produceerde middels dochter G B.V. gipskartonnen platen bestemd voor de bouw. De aandelen van P B.V. zijn in handen van X. De geldlening is onderdeel van de samenwerkingsovereenkomst die P B.V. heeft gesloten met klaagster.

2.3 In december 2012 heeft P B.V. de activa van G B.V. verkocht aan K B.V. zonder dat klaagster hiervan in kennis was gesteld. Klaagster heeft zich vervolgens tot verweerder gewend en hem de opdracht gegeven alles eraan te doen om de € 600.000 terug te krijgen.

2.4 Bij e-mail van 28 januari 2013 heeft verweerder klaagster onder meer voorgehouden dat aan het leggen van conservatoir beslag aanzienlijke kosten zijn verbonden en dat de meeste cliënten besluiten om pas tot beslaglegging over te gaan, indien vaststaat dat er vermogensbestanddelen en/of vorderingen zijn en er vrees is voor verduistering daarvan. De heer M heeft namens klaagster in reactie op voormelde e-mail bij e-mail van 29 januari 2013 als volgt gereageerd:

"(…) Ik ben het met je eens dat we niet onnodig geld moeten uitgeven, maar als genoemd bedrag verduistering voorkomt lijkt me dit alleszins de moeite waard. Ik spreek nu overigens voor mijzelf. Ik hoor graag wat [de heer O] ervan vindt. Het zou toch doodzonde zijn te moeten constateren dat er niets meer te halen zou zijn als gevolg van het wegsluizen van geld. (…)"

2.5 Na deze e-mail heeft ook de heer O laten weten dat hij de voorgestelde beslaglegging wenste te laten uitvoeren, waarna het beslag daadwerkelijk ten laste van P B.V. is gelegd.

2.6 Bij e-mail van 7 februari 2013 heeft verweerder aan (de vertegenwoordigers van) klaagster geschreven:

"(…) Daarnaast zitten er in deze zaak veel complicaties en interpretatiemogelijkheden als gevolg waarvan bepaalde uitkomsten lastig te voorspellen zijn. Om de strategie goed te kunnen bepalen, ben ik bezig met een chronologisch overzicht met bijbehorende vragen c.q. opmerkingen. Het is nogal een karwei en ik verwacht dit overzicht jullie morgen te kunnen toesturen. Daarna kunnen wij een definitief stappenplan maken. Wordt vervolgd. (…)"

2.7 Op 28 februari 2013 heeft verweerder namens klaagster een arbitrageaanvraag ingediend bij het Nederlands Arbitrage Instituut en gevorderd P B.V. en X hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 600.000. In de procedure stelden P B.V. en X zich op het standpunt dat de vordering van klaagster zou zijn achtergesteld bij de vorderingen van de bank ('de Bank') op P B.V. inzake een hypothecaire lening ad € 30 miljoen.

2.8 Bij arbitragebeslissing van 27 januari 2014 is de vordering van klaagster afgewezen. De arbiter heeft in r.o. 7.7 van de beslissing geoordeeld:

"Geen navolging verdient het standpunt van [P B.V. en X], dat de vordering van [klaagster] (…) zou zijn achtergesteld bij de vorderingen van [de Bank] op [P B.V.]"

2.9 Vervolgens heeft de arbiter de vordering afgewezen, omdat er naar zijn oordeel na de verkoop van de activa van G B.V. geen opbrengst in de zin van de samenwerkingsovereenkomst was die voor verdeling ten gunste van klaagster in aanmerking kwam.

2.10 Bij e-mail van 27 januari 2014 heeft verweerder aan klaagster een kopie van het arbitrale vonnis gestuurd en geschreven:

"(…) Bijgaand het Arbitrale vonnis in de zaak [klaagster] / [P B.V.].

De arbiter heeft wat mij betreft terecht gesteld dat (…). Ik vrees dat de arbiter de tussen partijen gemaakte afspraken conform de samenwerkingsovereenkomst vervolgens niet in lijn met onze visie heeft geïnterpreteerd. Het resultaat is dan ook teleurstellend. Ik verwijs jullie verdere naar de inhoud van het arbitrale vonnis. (…)"

2.11 Bij brief van 13 maart 2014 heeft de heer M zich namens klaagster bij verweerder beklaagd. In voormelde brief heeft de heer M geschreven dat verweerder naar het oordeel van klaagster het honorarium diende terug te betalen en alle kosten diende te vergoeden. In voormelde brief heeft de heer M verwezen naar een bespreking die hij in mei 2013 met verweerder en de heer B had gevoerd en in welke bespreking verweerder zou hebben gezegd dat de procedure tegen P B.V. en X kansrijk zou zijn.

2.12 Bij e-mail van 18 maart 2014 heeft verweerder aan de heer X geschreven:

"(…) Ik heb jouw brief van 13 maart 2014 gelezen en daarover even contact opgenomen met [de heer B]. (…)"

2.13 Bij brief van 17 april 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij te lichtvaardig is overgegaan tot het nemen van drastische maatregelen. Verweerder heeft nagelaten een procesadvies te geven waarin alle kansen en risico's zijn toegelicht;

b) de zaak reeds in een vroeg stadium als verloren had moeten beschouwen;

c) de beslissing van de arbiter zonder wezenlijk commentaar aan klaagster heeft gezonden;

d) de inhoud van de klachtbrief van klaagster met een derde heeft gedeeld.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Met klachtonderdeel a beklaagt klaagster zich erover dat verweerder te lichtvaardig tot het leggen van beslag en het aanvangen van een kostbare arbitrageprocedure is overgegaan. Bij de toelichting op dit klachtonderdeel heeft klaagster onder meer geschreven dat verweerder met betrekking tot de arbitrageprocedure heeft nagelaten een procesadvies te geven waarin alle kansen en risico's zijn toegelicht.

4.3 Naar het oordeel van de raad is uit het klachtendossier en hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht niet gebleken dat verweerder te lichtvaardig tot het leggen van beslag en het aanvangen van een arbitrageprocedure is overgegaan. Zo heeft verweerder - blijkens de hiervoor bij de uiteenzetting van de feiten vermelde correspondentie - klaagster erop gewezen dat bepaalde uitkomsten lastig te voorspellen waren en dat conservatoir beslag aanzienlijke kosten met zich zou brengen. Bovendien heeft klaagster ter zitting van de raad erkend dat zij van verweerder een chronologisch overzicht van de feiten heeft verkregen met vragen daarover en verweerder begin 2012 heeft verzocht alles eraan te doen om de € 600.000 terug te krijgen. In zoverre valt niet vol te houden dat verweerder lichtvaardig is overgegaan tot het treffen van rechtsmaatregelen en is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.4 De raad moet echter wel vaststellen dat verweerder in gebreke is gebleven een (schriftelijk) procesadvies over de kansen en de risico's van een arbitrageprocedure aan klaagster te verstrekken. Bij e-mail van 7 februari 2013 heeft verweerder aan klaagster geschreven "een definitief stappenplan" te maken, maar de raad heeft uit het klachtendossier niet kunnen opmaken dat dat vervolgens is gebeurd. In zoverre is klachtonderdeel a gegrond.

 Ad klachtonderdeel b)

4.5 Met dit klachtonderdeel beklaagt klaagster zich erover dat de arbitrageprocedure die verweerder namens klaagster tegen P B.V. en X heeft gevoerd, bij voorbaat kansloos was, nu de vordering van klaagster op P B.V. was achtergesteld aan de vordering van de Bank op P B.V. Klaagster verwijst in dit verband naar een brief van de Rabobank van 4 februari 2013 waarin de Rabobank zich op het standpunt stelde dat de lening van klaagster was achtergesteld. Verweerder had klaagster hier bij aanvang van de zaak op moeten wijzen en klaagster moeten ontraden een arbitrageprocedure jegens P B.V. en X te starten, aldus klaagster.

4.6 In reactie op dit klachtonderdeel heeft verweerder naar voren gebracht dat de arbiter de in de procedure door P B.V. en X naar voren gebrachte stelling dat de vordering van klaagster was achtergesteld aan de vordering van de Bank op P B.V. niet heeft gevolgd.

4.7 De raad volgt verweerder in dit verweer. Uit de hierboven onder § 2.8 geciteerde rechtsoverweging van het arbitrale vonnis, blijkt dat de arbiter niet is meegegaan in het standpunt van P B.V. en X dat de vordering van klaagster zou zijn achtergesteld aan de vorderingen van de Bank op P B.V. De arbiter heeft de vordering van klaagster op andere gronden afgewezen. Het is de raad ook anderszins niet gebleken dat de procedure die klaagster tegen P B.V. en X heeft gevoerd (van begin af aan) kansloos was dan wel dat verweerder bij voorbaat kansloze stellingen namens  klaagster heeft ingenomen in de arbitrageprocedure. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 Ad klachtonderdeel c)

4.8 Verweerder heeft in reactie op dit klachtonderdeel naar voren gebracht dat hij klaagster na het vonnis van de arbiter van 27 januari 2015 meerdere keren (mondeling) heeft aangeboden om de inhoud daarvan mondeling te bespreken, maar dat  het zover niet is gekomen omdat hij zich genoodzaakt zag terug te trekken als advocaat van de heer O. Klaagster heeft het eerste betwist, zodat niet kan worden vastgesteld dat verweerder voormeld aanbod meerdere keren heeft gedaan. Wel is het de raad gebleken dat een voorgestelde mondelinge toelichting is uitgebleven omdat de heer M uitsluitend een schriftelijke toelichting van verweerder wenste.  De raad gaat derhalve ervan uit dat, gezien voormelde omstandigheden, de toelichting van verweerder op de arbitragebeslissing beperkt is gebleven tot de onder § 2.10  geciteerde e-mail van 27 januari 2014. Hoewel deze toelichting naar het oordeel van de raad uitgebreider en zorgvuldiger had gekund, met name nu de uitkomst van de arbitrageprocedure teleurstellend was, is de raad van oordeel dat hiermee niet de grens van het tuchtrechtelijk laakbare is overschreden. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat de heer M uitsluitend een schriftelijke toelichting wilde en kennelijk niet wilde meewerken aan het door verweerder gewenste gesprek. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

 Ad klachtonderdeel d)

4.9 Bij brief van 13 maart 2014 heeft klaagster zich bij verweerder beklaagd over zijn optreden. Klaagster heeft in voormelde brief verwezen naar een eerdere bespreking waarbij de heer B aanwezig was en in welke bespreking verweerder zou hebben gezegd dat de procedure tegen P B.V. en X zeer kansrijk was. Met dit klachtonderdeel beklaagt klaagster zich erover dat verweerder de inhoud van de klachtbrief van klaagster met de heer B heeft gedeeld

4.10 In reactie op dit klachtonderdeel heeft verweerder naar voren gebracht dat hij - gelet op het gegeven dat verweerder zich niet herkende in de namens klaagster weergegeven stelling (dat er 80% kans op succes was) - contact heeft opgenomen met de heer B en hem heeft gevraagd of hij de stellingen van klaagster onderschreef.

4.11 Naar het oordeel van de raad stond het verweerder vrij om de door klaagster geuite beschuldigingen aan het adres van de heer B te verifiëren en valt niet in te zien om welke reden dit in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar zou zijn. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5 MAATREGEL

5.1 De raad heeft moeten vaststellen dat verweerder in gebreke is gebleven voorafgaande aan het starten van de arbitrageprocedure een (schriftelijk) procesadvies aan klaagster te verstrekken waarin alle kansen en risico's van de procedure werden toegelicht. Voor het overige is het de raad niet gebleken dat verweerder in onderhavige zaak tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Bovendien is tussen partijen niet in geschil dat klaagster verweerder bij aanvang van de zaak heeft verzocht alles eraan te doen om de € 600.000 van P B.V. terug te krijgen. De raad ziet hierin aanleiding aan verweerder geen maatregel op te leggen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- verklaart klachtonderdelen b tot en met d ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. S. van Andel, B. Roodveldt, J.M. van de Laar en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 maart 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 30 maart 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel, hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Ten aanzien van de ongegronde klachtonderdelen kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl