Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:126

Zaaknummer

ZWB 238 - 2014

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat is gehandeld in strijd met zorgvuldigheid die van een bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht, noch dat excessief is gedeclareerd.

Inhoudsindicatie

Niet gebleken van verrekening. Geld achterhouden op de derdengeldenrekening is, hoewel niet conform de geldende regels, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar nu bij verweerder steeds bereidheid bestond het bedrag te storten onder de deken en te komen tot een oplossing binnen de bemiddelingsprocedure, terwijl klager tot bemiddeling niet bereid was en evident blijkt dat deze voor ogen had met het bedrag een andere schuld te voldoen zodat een duidelijk incassorisico bestond. Verweerder had ingrijpendere maatregelen kunnen nemen maar heeft deze achterwege gelaten en ook het belang van klager steeds voor ogen gehouden.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 26 mei  2015

in de zaak ZWB 238-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                     

 

 

klager

 

 

gemachtigde:

 

 

tegen:

 

 

verweerder

 

     

  

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 25 augustus 2014, met kenmerk K13-166, door de raad ontvangen op 26 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland West Brabant  de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 april 2014 buiten aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     het klachtdossier;

-     een brief van gemachtigde van klager d.d. 4 maart 2015, ontvangen door

     de raad op 9 maart 2015;

-     Een telefoonnotitie van de griffier van de raad d.d. 12 februari 2015

waaruit blijkt dat gemachtigde van klager contact heeft opgenomen over de datum van de zitting.

 

 

2          FEITEN

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2.    Verweerder heeft van klager opdracht gekregen een bij hem op 29 mei 2012 in beslag genomen geldbedrag van € 3.250,00 terug te vorderen van de politie dan wel justitie.

Bij brief van 6 juni 2012 heeft verweerder de officier van justitie verzocht om teruggave van het bedrag. Bij brief d.d. 12 juni 2012 heeft de officier van justitie verweerder laten weten dat het proces-verbaal van politie nog niet was ontvangen, zijn verzoek na ontvangst inhoudelijk in behandeling zou worden genomen en dat, indien dat niet binnen 6 weken het geval zou zijn, zijn brief zou worden doorgestuurd naar het betreffende politieteam met het verzoek deze in behandeling te nemen. Bij e-mail d.d. 11 juni 2012 heeft verweerder klager medegedeeld dat hij een klaagschriftprocedure had ingesteld, voor het geval de officier van justitie teruggave zou weigeren, onder de mededeling dat dit enige maanden zou kunnen duren. Bij akte van 14 juni 2012 heeft verweerder een klaagschrift ingediend. Bij e-mail d.d. 8 oktober 2012 heeft de griffier van de rechtbank Breda aan verweerder medegedeeld dat de behandeling van het klaagschrift was gepland op 24 oktober 2012, maar dat het openbaar ministerie had laten weten dat de opdracht voor teruggave van  het bedrag reeds was verzonden.  Verweerder werd daarbij verzocht om zo spoedig mogelijk te laten weten of deze tot intrekking van het klaagschrift zou overgaan. Omdat niet tot betaling werd overgegaan heeft verweerder bij brief d.d. 7 november 2012 de officier van justitie nogmaals verzocht om teruggave en doorstorting van het bedrag op zijn derdengeldenrekening. Op 9 november 2012 heeft de raadkamer van de rechtbank een voor klager gunstige beschikking gewezen. Bij brief d.d. 13 november 2012 liet de officier van justitie weten dat het geld reeds op 22 oktober 2012 zou zijn overgemaakt naar de financiële administratie SSC DJIDen Bosch aangezien verweerders cliënt was gedetineerd in de P.I. Breda.  Bij faxbrief d.d. 15 november 2012 heeft verweerder de financiële administratie SSC DJI Veenhuizen verzocht om het bedrag over te maken op zijn derdenrekening onder vermelding van klagers naam. Op 7 februari 2013 heeft verweerder van justitie een bedrag van  € 3.281, 92 ontvangen.

2.3    Ten aanzien van de toevoeging en declaratie:

          Op 7 juni 2012 heeft verweerder voor klager een toevoeging aangevraagd. Op 14 juni 2012 is dit verzoek door de Raad voor Rechtsbijstand afgewezen. Bij e-mail d.d. 15 juni 2012 heeft verweerder klager daarvan op de hoogte gesteld en medegedeeld dat hij slechts op betalende basis voor hem kon optreden. Ook heeft hij gewezen op de mogelijkheid van peiljaarverlegging. Bij e-mail d.d. 19 juni 2012 heeft klager verweerder verzocht om voor hem peiljaarverlegging aan te vragen. In antwoord daarop heeft verweerder klager er diezelfde dag op gewezen dat hij persoonlijk peiljaarverlegging diende aan te vragen. Per e-mail van 20 juni 2012 heeft hij de daartoe benodigde formulieren toegezonden. Op 6 februari 2013 heeft verweerder bij een klager een bedrag d.d. € 1.111,69 gedeclareerd. Op 13 februari 2013 heeft verweerder € 2.170,22 overgemaakt op klagers rekeningnummer. Een resterend bedrag ad € 1.111,69 is op de derdengeldenrekening van verweerder blijven staan. De declaratie werd door klager onbetaald gelaten. Na sommatie heeft verweerder klager ter betaling gedagvaard. Bij vonnis van 10 september 2014 is klager tot betaling veroordeeld en heeft verweerder beslag gelegd op zijn derdenrekening.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet:

 

1.         Verweerder heeft weinig gedaan om het door de politie inbeslaggenomen bedrag van € 3.250,-- terug te halen;

2.         De rekening van verweerder staat niet in verhouding tot de door hem geleverde diensten;

3.         De rekening was overbodig gelet op het ingediende en geaccordeerde klaagschrift;

4.         Verweerder had de kosten in rekening moeten brengen bij de politie;

5.         Verweerder heeft ten onrechte geen toevoeging aangevraagd;

6.         Verweerder heeft zijn declaratie ten onrechte verrekend met het in beslag genomen geld dat op zijn derdengeldrekening is gestort.

 

4          VERWEER

 

4.1      Het verweer houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:

 

Ad 1.    Verweerder heeft zich voldoende ingespannen om de opdracht te

            vervullen;

Ad 2.    De declaratie van € 1.111,69 (incl. Btw en kantoorkosten) is zeer

                                    redelijk en staat in  verhouding tot de werkzaamheden;

Ad 3.    De opdracht was om het in beslag genomen geld terug te halen. Dat

kon alleen door het indienen van een klaagschrift. De kosten zijn het direct gevolg van die procedure;

Ad 4.    De kosten van rechtsbijstand kunnen niet worden verhaald op de             politie;

Ad 5.    Er is wel een toevoeging aangevraagd maar het verzoek is                       afgewezen op 12 juni 2012. Verweerder heeft klager gewezen op de mogelijkheid van peiljaarverlegging maar klager heeft hiervan geen gebruik gemaakt. De zaak is vervolgens zonder toevoeging voortgezet;

Ad 6.    Van verrekening is geen sprake. Het bedrag van € 1.111,69 staat op de derdengeldenrekening van verweerder.

 

            5.         BEOORDELING

5.1       De raad overweegt allereerst dat de nieuwe Advocatenwet van toepassing is op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld. De raad overweegt hierna het volgende.

            5.2       Ten aanzien van klachtonderdeel 1.

                        Uit de hiervoor onder 2 omschreven feiten blijkt dat verweerder langs verschillende wegen actie heeft ondernomen teneinde aan de opdracht van klager te voldoen. Naast de daartoe geëigende formeel juridische weg van het indienen van een klaagschrift, heeft verweerder op diverse manieren getracht om op een snellere wijze, via de informele kanalen van politie en openbaar ministerie, het bedrag terug te krijgen. Dat de politie op enig moment heeft aangegeven het bedrag terug te willen geven zoals klager stelt, is door verweerder betwist en blijkt ook overigens niet uit het dossier. Dat het uiteindelijk zo lang heeft geduurd voordat het bedrag door het openbaar ministerie werd terugbetaald, kan niet aan verweerder worden verweten. Niet blijkt dat hij verkeerde wegen heeft bewandeld of anderszins evident onjuiste keuzes heeft gemaakt. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van een bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. De raad zal de klacht op dit onderdeel ongegrond verklaren.

              5.3    Ten aanzien van de klachtonderdelen 2, 3 en 4.

                        De betreffende klachtonderdelen zien op de door verweerder in rekening gebrachte kosten. Volgens vaste jurisprudentie heeft de tuchtrechter niet de bevoegdheid om declaratiegeschillen te beslechten. Wel beoordeelt de tuchtrechter of sprake is van excessief declareren. Daarvoor is naar het oordeel van de raad geen sprake. Voor de totale werkzaamheden zijn door verweerder 3,5 uren in rekening gebracht tegen een overeengekomen en niet weersproken uurtarief van € 250,-. De totale nota bedroeg € 875,- exclusief kantoorkosten en btw). Dat kan gegeven de uitgevoerde werkzaamheden niet als excessief worden aangemerkt. Naar het oordeel van de raad waren de kosten bovendien niet onnodig. Aangezien de aanvankelijke rechtstreekse verzoeken van verweerder niet leidden tot een snelle teruggave van het bedrag, bestond geen andere mogelijkheid dan tevens een beklagprocedure in te stellen teneinde het openbaar ministerie via de rechter tot teruggave te dwingen. Uit het dossier blijkt dat klager daarmee heeft ingestemd. Dat mededelingen vanuit de griffie van de rechtbank en van het openbaar ministerie niet bleken te kloppen, dan wel aanvankelijke toezeggingen door het openbaar ministerie niet gestand werden gedaan, heeft extra werkzaamheden met zich meegebracht. Dit kan echter niet aan verweerder worden verweten. Dat klager opdracht heeft gegeven om de kosten van rechtsbijstand op de politie te verhalen blijkt niet uit het dossier. Op grond hiervan zal de raad de klacht op deze onderdelen eveneens ongegrond verklaren.

              5.4    Ten aanzien van klachtonderdeel 5

                        Anders dan klager stelt, blijkt uit de stukken dat verweerder voor klager een toevoeging heeft aangevraagd. Deze aanvraag is echter op 12 juni 2012 afgewezen. Uit de bovenomschreven feiten volgt voorts dat verweerder klager onmiddellijk na die afwijzing op de hoogte heeft gesteld van de mogelijkheid om een peiljaarverlegging aan te vragen en hem hiertoe de benodigde stukken heeft toegestuurd. Verweerder heeft daarmee aan zijn verplichtingen voldaan. Het was klagers eigen verantwoordelijkheid om op deze wijze alsnog te proberen een toevoeging te verkrijgen. Dat klager daarvan geen gebruik heeft gemaakt kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten. De raad wijst dit onderdeel van de klacht af.

              5.5    Ten aanzien van klachtonderdeel 6

                        Een advocaat mag gelden die zich bevinden onder een Stichting Derdengelden slechts aanwenden voor betaling van een eigen declaratie, indien de rechthebbende daarmee ondubbelzinnig instemt en de advocaat dit onverwijld schriftelijk vastlegt met verwijzing naar een specifiek omschreven declaratie en het verschuldigd bedrag. De gelden die zich onder de Stichting Derdengelden bevinden dienen te worden doorbetaald zodra de gelegenheid zich voordoet.

In het dossier bevindt zich een telefoonnotitie van de secretaresse van verweerder d.d. 11 oktober 2012. Daarin is vastgelegd dat klager op die dag telefonisch heeft aangegeven akkoord te zijn met verrekening van de op de  derdengeldenrekening ontvangen bedragen met zijn nota, maar dat hij  zich afvraagt om welk bedrag het gaat. Deze notitie is onvoldoende specifiek om tot verrekening over te gaan. Daaruit blijkt immers dat klager niet wist met welk bedrag hij instemde. Van verrekening door verweerder is echter geen sprake. Dat zou anders zijn geweest als deze het betreffende bedrag zou hebben door gestort naar zijn ondernemersrekening. Dat is hier niet het geval.

Wel heeft verweerder nadat hij het bedrag van het openbaar ministerie had ontvangen, een bedrag ter hoogte van zijn declaratie achtergehouden op zijn derdengeldenrekening hetgeen in beginsel tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De raad overweegt dienaangaande echter het volgende. Verweerder heeft onmiddellijk na ontvangst van het bedrag op 7 februari 2013, contact gezocht met de deken en zich bereid verklaard het bedrag onder de deken te storten. Dit kan echter alleen in het geval van een bemiddelingsprocedure. Verweerder stelt dat hij klager heeft benaderd om te zoeken naar een oplossing binnen een bemiddelingsprocedure, maar dat deze daarop niet heeft gereageerd. Klager heeft dit niet weersproken zodat de raad dit als vaststaand aanneemt. Bij e-mail d.d. 23 april 2013 heeft klagers gemachtigde verweerder verzocht om het volledige bedrag over te maken op zijn rekening omdat klager dit nodig had om de onrechtmatige verkoop van zijn woning terug te draaien zodat voor verweerder een zeer duidelijk incassorisico bestond en hem niets anders restte dan klager in rechte te betrekken.

Gelet op bovenstaande poging van verweerder om tot een oplossing te komen,  het feit dat klager tot bemiddeling door de deken niet bereid was en evident uit het dossier blijkt dat deze slechts voor ogen had om met het bedrag zijn schulden te voldoen, is de raad van oordeel dat verweerder strikt genomen niet naar de regelgeving heeft gehandeld, maar dat hem dit in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk te verwijten valt. De raad neemt daarbij in aanmerking dat verweerder in zijn zoektocht naar een oplossing steeds het belang van klager voor ogen heeft   gehouden, zonder daarbij zijn eigen belang uit het oog te verliezen. Verweerder had immers voor klager meer ingrijpende maatregelen kunnen nemen zoals het leggen van conservatoir beslag direct na betaling aan klager of beslaglegging onder zijn derdengeldenrekening. Dit heeft hij achterwege gelaten. De raad zal de klacht gelet op het bovenstaande dan ook ongegrond verklaren.

 

6        BESLISSING

              6.1     De raad van discipline verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

 

 

 

 

Aldus gegeven doo r: mr. M.I.J. Hegeman, voorzitter, mrs. L.W.M. Caudri, P.J.W.M. Theunissen, L.R.G.M. Spronken en E.J.P.J.M. Kneepkens, leden, bijgestaan door mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2015 .

 

 

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 mei 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-

       Brabant

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl