Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-06-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2015:145
Zaaknummer
L 276 - 2014
Inhoudsindicatie
Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door in het verzoek voorlopige voorzieningen tegen een bestuursrechtelijk huisverbod foutief op te nemen dat klaagster een mes in de hand had genomen; dit had “lepel” moeten zijn. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klaagster voorafgaand aan indiening geen concept van het verzoekschrift toe te sturen, nu dit in onderling overleg zo was afgesproken. Niet gebleken dat verweerster zich agressief, hautain en onbeleefd heeft gedragen.
Inhoudsindicatie
Klacht Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 15 juni 2015
in de zaak L276-2014
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 20 oktober 2014 met kenmerk DOK137-B heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 april 2015. Ter zitting zijn klaagster, vergezeld van de heer H. en mevrouw K. en verweerster verschenen . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- De brief van de deken d.d. 20 oktober 2014 met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Aan klaagster is op 5 december 2012 door de burgemeester een huisverbod opgelegd vanwege een vermeend geweldsincident tussen haar en haar ex-echtgenoot. Klaagster werd middels deze beschikking van de burgemeester gelast om de voormalige echtelijke woning onmiddellijk te verlaten voor een periode van tien dagen, derhalve tot 15 december 2012. Klaagster heeft zich voor rechtsbijstand gewend tot het kantoor van verweerster. Mr. B, een kantoorgenoot van verweerster, stond klaagster op dat moment reeds bij in klaagsters echtscheidingszaak. Wegens afwezigheid van mr. B en de spoedeisendheid van de zaak heeft verweerster de behandeling van deze kwestie op zich genomen.
2.2 Op 6 december 2012 heeft ten kantore van verweerster een gesprek plaatsgevonden met klaagster en de heer H., de partner van klaagster. Vervolgens heeft verweerster op 7 december 2012 telefonisch contact opgenomen met de griffie van de rechtbank. De griffiemedewerker adviseerde verweerster om het verzoekschrift diezelfde dag nog in te dienen, in welk geval de mondelinge behandeling op 12 december 2012 kon plaatsvinden.
2.3 Verweerster heeft direct een verzoekschrift opgesteld. Dit verzoekschrift is niet in concept aan klaagster toegestuurd. Wel heeft na het opstellen van het verzoekschrift en voorafgaand aan het indienen daarvan een telefoongesprek tussen verweerster en de heer H. plaatsgevonden, waarbij het verzoekschrift is doorgenomen. De heer H. heeft namens klaagster toestemming gegeven aan verweerster om het verzoekschrift in te dienen, hetgeen zij op 7 december 2012 heeft gedaan. Verweerster heeft het verzoekschrift eveneens per e-mail aan klaagster toegestuurd.
2.4 In het verzoekschrift was vermeld dat klaagster een mes in haar hand had gehad. Nadat het verzoekschrift was ingediend heeft mr. B de behandeling van de zaak overgenomen. Klaagster heeft aan mr. B medegedeeld dat ten onrechte in het verzoekschrift was vermeld dat zij een mes in haar hand had gehad; dit had een lepel moeten zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 december 2012 is klaagster bijgestaan door mr. B. Tijdens de mondelinge behandeling is aan de rechter kenbaar gemaakt dat klaagster stelt dat zij geen mes, maar een lepel in haar hand had gehad.
2.5 Na afloop van de mondelinge behandeling heeft er op het kantoor van verweerster een gesprek plaatsgevonden waarbij klaagster, de heer H., mevrouw K, een vriendin van klaagster, verweerster en mr. M., een kantoorgenoot van verweerster, aanwezig waren. Klaagster heeft tijdens dit gesprek gesteld dat verweerster een fout had gemaakt door in het verzoekschrift op te nemen dat klaagster een mes in haar hand had gehad, terwijl klaagster een lepel in haar hand had gehad. Verweerster heeft ontkend dat zij een fout had gemaakt.
2.6 De rechtbank heeft op 13 december 2012 geoordeeld dat klaagsters verzoek moest worden afgewezen omdat de burgemeester zich op grond van alle feiten en omstandigheden niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de aanwezigheid van klaagster in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van haar ex-echtgenoot en het minderjarige kind. De rechtbank overwoog onder meer:
“(…) Of daadwerkelijk sprake is geweest van bedreiging van de man met een mes dan wel dat de vrouw zich van het mes heeft bediend uit noodweer, zoals de vrouw aanvankelijk beweerde, dan wel dat zij met een lepel in plaats van met een mes een stekende of afwerende beweging in de richting van de man heeft gemaakt, zoals verzoekster ter zitting te berde heeft gebracht, acht de voorzieningenrechter minder relevant. Bovendien stellen zowel de man als verzoekster dat er meer geweldsincidenten zijn te verwachten als verzoekster in de woning terugkeert. Verzoekster heeft onomwonden verklaard dat zij, bij schorsing van het tijdelijk huisverbod, en bij gebreke van alternatieven, in de woning zal terugkeren.”
3 klacht
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij is tekort geschoten in de te betrachten zorg door:
1. in het verzoek voorlopige voorzieningen tegen een bestuursrechtelijk huisverbod foutief op te nemen dat klaagster een mes in de hand had genomen; dit had “lepel” moeten zijn;
2. het concept verzoek niet eerst ter goedkeuring naar klaagster toe te sturen, waarmee deze fout had kunnen worden voorkomen;
3. zich onbeleefd, hautain en agressief te gedragen bij haar betwisting dat ze een fout had gemaakt.
4 VERWEER
4.1 Klachtonderdeel 1
Verweerster heeft op basis van hetgeen haar door klaagster zelf was medegedeeld in het verzoekschrift opgenomen dat klaagster een mes in haar hand had gehad. Ook tegen verweersters kantoorgenoten, mr. S en mr. B., heeft klaagster destijds verteld dat zij een mes in haar hand had gehad. Indien klaagster tegen verweerster had gezegd dat zij een lepel in haar hand had gehad, zou verweerster dat in het verzoekschrift hebben vermeld. Verweerster heeft aldus geen fout gemaakt.
4.2 Klachtonderdeel 2
Vanwege de spoedeisendheid van deze kwestie was er geen gelegenheid om het verzoekschrift voorafgaand aan de indiening daarvan in concept aan klaagster toe te zenden. De griffiemedewerkster had verweerster geadviseerd om het verzoekschrift op 7 december 2012 in te dienen. Verweerster heeft het verzoekschrift wel telefonisch doorgenomen met de heer H., die verweerster namens klaagster toestemming heeft gegeven om het verzoekschrift in te dienen.
4.3 Klachtonderdeel 3
Verweerster is mogelijk op enig moment tijdens het gesprek op 12 december 2012 geïrriteerd geraakt door alle verwijten van klaagster, maar verweerster heeft zich niet onbeleefd, hautain en agressief gedragen.
5 BEOORDELING
5.1 Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.
5.2 De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.
5.3 Klachtonderdeel 1
Klaagster heeft gesteld dat verweerster ten onrechte in het verzoekschrift heeft opgenomen dat klaagster een “mes” in de hand had genomen; volgens klaagster had dit een “lepel” moeten zijn. Verweerster heeft daartegenover gesteld dat zij op basis van het feitenrelaas dat klaagster zelf aan haar had geschetst in het verzoekschrift heeft opgenomen dat klaagster een mes in haar hand had gehad. De meningen van partijen over hetgeen voorafgaand aan het opstellen van het verzoekschrift is besproken lopen derhalve uiteen en de raad kan niet vaststellen welke lezing de juiste is. Mogelijk heeft er tussen partijen een misverstand bestaan over de vraag of klaagster nu een mes of een lepel in haar hand had gehad. De raad is van oordeel dat verweerster hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het eerste onderdeel van de klacht is derhalve ongegrond.
5.4 Klachtonderdeel 2
De raad overweegt dat het in het algemeen gebruikelijk en ook wenselijk is indien de advocaat, alvorens een processtuk in te dienen, dit processtuk in concept aan de cliënt toestuurt. Dit is echter niet onder alle omstandigheden mogelijk. Gegeven de spoedeisendheid van de zaak van klaagster en het advies van de griffiemedewerker aan verweerster om het verzoekschrift nog diezelfde dag in te dienen, acht de raad het niet onbegrijpelijk dat verweerster in dit geval heeft volstaan met het telefonisch bespreken van het verzoekschrift. Als niet dan wel onweersproken staat vast dat de partner van klaagster vervolgens namens klaagster toestemming heeft gegeven aan verweerster om het verzoekschrift in te dienen. Aldus staat naar het oordeel van de raad vast dat vanwege de spoedeisendheid van de kwestie in onderling overleg is besloten om het verzoekschrift in te dienen, zonder dat klaagster tevoren een concept had ontvangen. Ook het tweede klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
5.5 Klachtonderdeel 3
Verweerster heeft de klacht van klaagster, dat verweerster zich tijdens het gesprek van 12 december 2012 onbeleefd, hautain en agressief heeft gedragen gemotiveerd weersproken. De lezingen van partijen over de wijze waarop verweerster zich tijdens het gesprek heeft gedragen lopen derhalve uiteen. Ter zitting van de raad heeft mevrouw K., een vriendin van klaagster die tijdens het gesprek van 12 december 2012 aanwezig was, weliswaar verklaard dat zij verweerster als “vijandig” heeft ervaren, maar naar het oordeel van de raad is niet aannemelijk geworden dat verweerster zich “onbeleefd, hautain en agressief” heeft gedragen. De raad is van oordeel dat klaagster er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden, zodat het derde klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.
5.6 De raad komt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mrs. R.G. Gebel, M.B.Ph. Geeraedts, L.J.G. de Haas en A. Groenewoud , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2015 .
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 15 juni 2015
per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerster
en per e-mail verzonden aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder/verweerster
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door
- klager/klaagster
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl