Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

10-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:110

Zaaknummer

15-066A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. De opmerking in een akte dat een door de wederpartij overgelegd rooster niet klopt, kwalificeert niet als een beschuldiging van valsheid in geschrifte. Door in een processtuk te betogen dat de wederpartij door te weinig loon te betalen ook te weinig premie afdraagt en daarom niet alleen de werknemers oplicht, maar ook de Staat, overschrijdt verweerder de tuchtrechtelijke grenzen niet.

Uitspraak

Beslissing van 10 april 2015

in de zaak 15-066A

naar aanleiding van de klacht van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

klager 1

en

de heer

klager 2

gemachtigde van beide klagers: mr.

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 12 maart 2015 met kenmerk 4014-0847 door de raad ontvangen op 12 maart 2015 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft een voormalig werknemer en een voormalig werkneemster van klager 1 bijgestaan in een loonvorderingsprocedure tegen klager 1. De loonvordering is gebaseerd op de stelling dat – samengevat – te weinig uren zijn uitbetaald en op de stelling dat ten onrechte de Horeca-cao in plaats van de Schoonmaak-cao is toegepast.

1.3 In de procedure tussen de cliënte (voormalig werkneemster) van verweerder en klager 1 heeft op 14 augustus 2014 een comparitie van partijen plaatsgehad en is op 26 augustus 2014 door verweerder een akte houdende overlegging producties overgelegd.

1.4 Uit de aantekeningen van de griffier blijkt dat verweerder bij gelegenheid van de comparitie het volgende heeft gezegd:

' – valsheid in geschrifte, nogal zware aantijging'

1.5 Klagers zijn niet aanwezig geweest bij de comparitie, hun gemachtigde wel.

1.6 In de akte is door verweerder in het kader van de discussie tussen partijen over het aantal gewerkte uren een afschrift van de agenda van zijn cliënte overgelegd. Verweerder wijst erop dat daaruit andere gewerkte uren volgen dan uit het namens klager 1 in de procedure overgelegde rooster. Vervolgens is de volgende passage opgenomen:

'Dit duidt er op dat het rooster van gedaagde [klager 1] niet klopt, althans achteraf gewijzigd is.'

1.7 In het kader van de discussie over de toepasselijke cao heeft verweerder in de akte betoogd dat klager 1 zelf stelt tot 2005 de Schoonmaak-cao te hebben toegepast, terwijl klager 1 bij het UWV vanaf 2002 is ingedeeld als Horeca-bedrijf. De volgende passage is hierover opgenomen:

'Niet alleen betekent dit dat er geen enkele waarde aan die brief [van het UWV] moet worden toegedicht, het betekent ook dat gedaagde [klager 1] naast haar werknemers ook de Nederlandse staat heeft opgelicht.'

1.8 In het vonnis gewezen in de procedure tussen klager 1 en cliënt van verweerder (de voormalig werknemer) is door de kantonrechter – onder meer – geoordeeld dat, conform de stellingen van cliënt van verweerder, de Schoonmaak-cao van toepassing is op de arbeidsovereenkomst tussen partijen gedurende de periode dat die cao algemeen verbindend is verklaard. Over de teveel gewerkte uren, die ook door de voormalig werknemer aan de orde zijn gesteld, oordeelt de kantonrechter dat daarover geen vordering is ingesteld zodat daaraan wordt voorbij gegaan.

1.9 Bij brief van 11 november 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich onnodig grievend jegens klagers heeft uitgelaten door:

a) hen zowel in een akte als ter comparitie te beschuldigen van valsheid in geschrifte;

b) in een akte op te nemen dat zij naast hun werknemers ook de Nederlandse Staat hebben opgelicht.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd verweerd tegen de klachten, welk verweer hierna waar relevant aan de orde zal komen.

4 BEOORDELING

4.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 ingrijpend gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Klager 2

4.2 De klachtonderdelen zien op uitlatingen gedaan in een procedure tegen klager 1. Klager 2 persoonlijk is in die procedure geen partij. De uitlatingen zien ook op klager 1 en niet op klager 2. Hiermee heeft klager 2 geen belang bij enig onderdeel van de klacht en is hij kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Klager 1; ad klachtonderdeel a

4.3 De opmerking in de akte dat een door klager 1 overgelegd rooster niet klopt, kan niet worden aangemerkt als een beschuldiging van valsheid in geschrifte. Dit deel van het klachtonderdeel mist daarom feitelijke grondslag. Daar komt bij dat de opmerking in de akte ziet op de kern van één van de geschilpunten tussen partijen, te weten het aantal gewerkte uren. Het staat verweerder, als behartiger van het partijbelang van zijn cliënten, vrij om in een procedure aan te voeren dat de feitelijke stellingen van de wederpartij onjuist zijn. Dit is tuchtrechtelijk niet verwijtbaar.

4.4 Uit de comparitieaantekeningen van de griffier blijkt voorts dat juist de cliënt van verweerder ter zitting is beticht van valsheid in geschrifte door de gemachtigde van klager 1. Verweerder merkt immers op dat valsheid in geschrifte nogal zware aantijgingen zijn. Nergens blijkt uit dat verweerder klager 1 heeft beticht van valsheid in geschrifte. Ook dit onderdeel van de klacht mist feitelijke grondslag. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond.

Klager 1, ad klachtonderdeel b

4.5 Het tweede klachtonderdeel betreffende de opmerking in de akte zoals geciteerd in overweging 1.7. Uit de akte blijkt op grond van welke redenering de opmerking is gemaakt, de stelling is dan ook niet ongemotiveerd. Gelet op de positie van verweerder als behartiger van het partijbelang heeft verweerder er in redelijkheid van uit mogen gaan dat het belang van zijn cliënten was gediend met een betoog gericht op een betwisting van de geloofwaardigheid van klager. Er is naar het oordeel van de voorzitter geen overschrijding van de tuchtrechtelijke grenzen die een advocaat jegens de wederpartij in acht dient te nemen. Klachtonderdeel b is daarmee kennelijk ongegrond.

4.6 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren voor zover het de klacht van klager 1 betreft. Klager 2 is kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht van klager 1 kennelijk ongegrond en verklaart klager 2 kennelijk niet-ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 10 april 2015.

 

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 april 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.