Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

08-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:2

Zaaknummer

14-342A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over handelen eigen advocaat kennelijk ongegrond. Niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Geen sprake van excessief declareren.

Uitspraak

Beslissing van 8 januari 2015

in de zaak 14-342A

naar aanleiding van de klacht van:

Klager

tegen:

Verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 11 december 2014 met kenmerk 4014-0462, door de raad ontvangen op 13 december 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is in 2008 op staande voet ontslagen door zijn toenmalig werkgever. Tegen dat ontslag heeft hij beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep HBO. Dat beroep is ongegrond verklaard. Klager is vervolgens in 2009 over het ontslag een procedure begonnen bij de kantonrechter te Amsterdam. De kantonrechter heeft zich bij vonnis van 26 mei 2010 onbevoegd verklaard omdat de Commissie al over het ontslag heeft beslist.

1.3 Bij brief van 3 juni 2010 heeft klager zijn voormalig werkgever – onder meer – geschreven dat hij afziet van hoger beroep.

1.4 Bij brief van 17 juni 2010 heeft klagers toenmalige advocaat (hierna: mr. X) de voormalig werkgever van klager bericht dat klager zich beraadt op hoger beroep en zich hangende dat beraad alle rechten voorbehoudt.

1.5 Klager heeft vervolgens op 27 juli 2010 hoger beroep ingesteld van het vonnis van 26 mei 2010 een heeft zich in die procedure laten bijstaan door een nieuwe advocaat, hierna: mr. Y.

1.6 De voormalig werkgever van klager heeft een beroep gedaan op de brief van 3 juni 2010 en gesteld dat klager heeft berust in het vonnis van de kantonrechter. Het Hof Amsterdam heeft dit verweer gehonoreerd en heeft klager bij arrest van 28 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft – samengevat – overwogen dat de voormalig werkgever van klager diens brief van 3 juni 2010 heeft kunnen opvatten als een gerichte wilsverklaring waarmee klager afstand deed van zijn bevoegdheid tegen het bestreden vonnis hoger beroep in te stellen. Niet gesteld of gebleken is dat klager binnen bekwame tijd is teruggekomen van zijn verklaring dat hij afzag van hoger beroep, aldus het hof.

1.7 Klager is, bijgestaan door verweerster, een aansprakelijkheidsprocedure begonnen tegen mr. Y. Kern van het verwijt dat klager mr. Y maakt is dat zij onvoldoende adequaat heeft gereageerd op het berustingsverweer van de voormalig werkgever, onder meer door de brief van mr. X d.d. 17 juni 2010 niet in het geding te brengen, door ter zitting bij het hof niet voorbereid te zijn op vragen over het berustingsverweer en door klager evenmin te hebben voorbereid op vragen daarover.

1.8 In het kader van de aansprakelijkheidsprocedure heeft op 13 juni 2013 een comparitie plaatsgehad. Bij vonnis van 11 september 2013 heeft de Rechtbank Amsterdam de vordering van klager afgewezen.

1.9 Bij brief gedateerd 24 juni 2014 aan de deken, met drie bijlagen, heeft klager zich beklaagd over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerster klager niet goed heeft bijgestaan tijdens de comparitiezitting op 13 juni 2013, in het bijzonder doordat zij

 op een laat tijdstip de conceptaantekeningen voor die zitting aan klager heeft verstuurd,

 later dan afgesproken bij de bespreking voorafgaand aan de zitting kwam,

 ter zitting niet voldoende alert was, foute aannames en beledigende opmerkingen liet passeren, klager door de comparitierechter op achterstand liet zetten en geen duidelijkheid heeft gebracht over de totstandkoming van de brief d.d. 3 juni 2010;

b) verweerster klager een extra declaratie ter hoogte van € 876 heeft gestuurd voor door klager onnodig geacht onderzoek.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert gemotiveerd verweer. Op het verweer zal hierna, waar nodig, worden ingegaan.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.3 Vooropgesteld moet worden dat in de procedure bij de Rechtbank Amsterdam niet de ontslagzaak van klager aan de orde is geweest, maar de aansprakelijkstelling van mr. Y. Voor zover klager verweerster verwijt dat door haar optreden geen herstel van de dienstbetrekking met zijn voormalig werkgever is bereikt, treft het verwijt geen doel. Dat was immers niet de inzet van de procedure en had ook op geen enkele wijze kunnen worden bereikt via die procedure.

4.4 Uit het klachtdossier blijkt ook overigens niet dat sprake is van tekortkomingen in de behandeling van de procedure die van zodanig gewicht zijn dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.

Klachtonderdeel a

4.5 Uit de door verweerster opgestelde dagvaarding en aantekeningen voor de comparitie blijkt dat de gang van zaken rondom het berustingsverweer in de aansprakelijkheidsprocedure tegen mr. Y uitgebreid aan de orde zijn gesteld. Hierbij is de totstandkoming van de brief van 3 juni 2010 aan de orde geweest, evenals de brief van mr. X van 17 juni 2010. De rechtbank Amsterdam heeft deze argumenten blijkens het vonnis van 11 september 2013 ook in haar beoordeling betrokken. Dat die beoordeling niet in het voordeel van klager is uitgevallen, maakt niet dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6 Verweerster heeft onweersproken gesteld dat voorafgaand aan de comparitiezitting op 13 juni 2013 meermalen overleg over de zaak is geweest tussen haar en klager. Dat verweerster later dan afgesproken is verschenen op het gesprek voorafgaand aan de zitting is gelet op het voorgaande van te weinig gewicht om te kunnen oordelen dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hetzelfde geldt voor de fouten die klager stelt te hebben aangetroffen in de aantekeningen voor de zitting. Uit het klachtdossier blijkt niet dat, voor zover al niet hersteld voor de zitting, de rechtbank hierdoor onjuist is voorgelicht.

4.7 De standpunten van klager zijn zowel in de dagvaarding als ter zitting voldoende naar voren gebracht. Het staat een rechter vrij om, voordat hij partijen de gelegenheid geeft te onderhandelen, zijn kijk op de zaak te geven. Verweerster kan niet worden verweten dat de comparitierechter dat ter zitting op 13 juni 2013 ook heeft gedaan, ook al was de inschatting van de rechter niet in het voordeel van klager. Uit het klachtdossier blijkt evenmin van relevante onjuiste aannames of van beledigingen die verweerster heeft laten passeren.

4.8 Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat de handelwijze van verweerster in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht, mede gelet op de vrijheid die een advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt.

Klachtonderdeel b

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel b geldt dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de  bevoegdheden heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele, de geschillen– of de begrotingsprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of sprake is van excessief declareren. Van dat laatste is hier blijkens het klachtdossier geen sprake. Verweerster heeft naar het oordeel van de voorzitter afdoende toegelicht op welke werkzaamheden de declaratie van € 876 betrekking heeft. Deze werkzaamheden zijn, gelet op de inhoud van de zaak geenszins overbodig. Het tarief, noch het aantal gedeclareerde uren is in verhouding tot deze werkzaamheden kennelijk onredelijk.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 8 januari 2015.

griffier  voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.