Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:75

Zaaknummer

14-241A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Niet is vastgesteld dat verweerder is tekort geschoten bij de behandeling van de zaak van klaagster.

Uitspraak

Beslissing van 17 maart 2015

in de zaak 14-241A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 4 september 2014 met kenmerk 4014-0255, door de raad ontvangen op 4 september 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 januari 2015 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de deken

- de stukken genummerd 1 tot en met 14, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster is op 15 augustus 2001 slachtoffer geworden van een gasexplosie en een daaruit voortkomende (gas)brand.

2.3 Verweerder heeft in oktober 2008 de zaak overgenomen van de vorige advocaat van klaagster. Er was toen al een medische rapportage die op verzoek van beide partijen – klaagster en de verzekeraar van de wederpartij(en) – tot stand was gekomen. Verweerder heeft getracht de uit de explosie voortvloeiende schade van klaagster van de verzekeraar van de wederpartij vergoed te krijgen. De aansprakelijkheid werd door de verzekeraar niet betwist. Het verschil van mening zag op de omvang van de te vergoeden schade.

2.4 Verweerder heeft eerst getracht om een schikking te bereiken met de verzekeraar. Nadat die pogingen op niets waren uitgelopen, heeft verweerder in oktober 2009 een begin gemaakt met het in kaart brengen van de schade van klaagster.

2.5 In een brief van 17 november 2009 heeft verweerder aan klaagster uiteen gezet dat hij eerst het dossier zou doornemen en daarna contact op zou nemen met klaagster om een bespreking te plannen.

2.6 Bij e-mail van 19 januari 2010 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat hij tot halverwege het dossier was gevorderd en dat op korte termijn een afspraak kon worden gemaakt.

2.7 Bij brief van 3 februari 2010 heeft verweerder aan klaagster een concept voor een schadestaat met toelichting toegestuurd, met het verzoek aan klaagster om dit document van commentaar en ontbrekende informatie te voorzien.

2.8 Op 2 april 2010 heeft klaagster op het kantoor van verweerder informatie laten bezorgen over de schade van klaagster en de achtergronden van de volgens klaagster door de verzekeraar veroorzaakte problemen.   

2.9 Bij brief van 10 september 2010 heeft verweerder een nieuwe schadestaat aan klaagster toegestuurd en daarbij voorgesteld om de zaak nader te bespreken en daarbij te bezien welke bewijsstukken nog benodigd waren.

2.10 Op 21 februari 2011 heeft verweerder aan de verzekeraar geschreven dat hij doende was met het verwerken van (door klaagster verstrekte) nieuwe stukken en dat hij, zodra hij het resultaat daarvan met klaagster zou hebben besproken, weer contact zou opnemen.

2.11 Op 13 mei 2011 heeft verweerder aan klaagster per e-mail een nieuwe schadestaat gestuurd ter voorbereiding van een gesprek op kantoor. Daarbij heeft verweerder vermeld dat hij diverse keren bezig is geweest om de informatie die hij van klaagster had ontvangen overzichtelijk en juridisch bruikbaar te maken en dat de omvang van het dossier in de weg kwam te staan aan de werkbaarheid. Verweerder heeft ook opgemerkt zijn twijfels te hebben of hij de juiste persoon was om de zaak van klaagster voort te zetten.

2.12 Bij brief van 28 juli 2011 heeft verweerder de schadestaat met onderbouwende schadeschema’s aan de verzekeraar toegestuurd.

2.13 Bij brief van 8 november 2011 heeft de verzekeraar aan verweerder bericht dat de schadestaat werd afgewezen.

2.14 Op 1 januari 2012 heeft verweerder een brief met een verdere onderbouwing van de schadestaat aan de verzekeraar gestuurd.

2.15 Bij brieven van 4 april 2012, 23 mei 2012 en 13 juni 2012 heeft verweerder  een rappel aan de verzekeraar gestuurd vanwege het uitblijven van een reactie op de schadestaat.

2.16 Op 12 augustus 2012 heeft klaagster de verzekeraar aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade als gevolg van de door de verzekeraar gevolgde procedure en het in gebreke blijven van de verzekeraar. Op 12 september 2012 heeft de klachtencoördinator van de verzekeraar aan klaagster laten weten dat de aansprakelijkstelling als klacht zou worden behandeld. De klachtencoördinator heeft aan klaagster geschreven dat aan haar belangenbehartiger de mogelijkheid van mediation zou worden voorgelegd. 

2.17 Bij brief van 10 oktober 2012 heeft verweerder aan klaagster laten weten dat de verzekeraar hem had gevraagd aan te geven voor welk bedrag klaagster bereid zou zijn de zaak te schikken. Hierop heeft klaagster bij brief van 26 oktober 2012 aan de verzekeraar een overzicht en analyse van de problemen in de schadezaak gestuurd.

2.18 Bij brief van 21 november 2012 heeft verweerder aan de verzekeraar een schikkingsvoorstel gedaan ad € 275.000,- te vermeerderen met de kosten voor rechtsbijstand.

2.19 Bij brief van 11 december 2012 heeft verweerder aan klaagster geschreven dat de verzekeraar had aangegeven dat partijen er niet uit zouden komen, nu de verzekeraar een bedrag ad € 30.000,- had voorgesteld.

2.20 In een brief van 28 december 2012 heeft verweerder aan klaagster geschreven dat zij, gezien de opstelling van de verzekeraar (die telefonisch te kennen had gegeven dat hij niet aan mediation wilde meewerken), niet aan een procedure zou ontkomen. Tijdens een gesprek met klaagster op kantoor heeft verweerder daarna toegezegd binnen enkele weken een dagvaarding op te stellen. Hij is hieraan ook begonnen.

2.21 In een e-mail van 29 januari 2013 heeft verweerder aan klaagster geschreven dat de verzekeraar had laten weten op korte termijn toch een mediationtraject op te willen starten. Klaagster heeft daarop verweerder verzocht per omgaande de dagvaarding op te stellen. Dit verzoek heeft zij herhaald bij e-mail van 1 februari 2013.

2.22 Bij e-mail van 1 februari 2013 heeft verweerder aan klaagster bericht dat hij de behandeling van haar zaak neerlegde.

2.23 Door verweerder is aan klaagster een bedrag ad € 31.016,40 in rekening gebracht, onder kwijtschelding van een bedrag ad € 4.134,52. Daarvan heeft de verzekeraar € 15.000,- betaald. Verweerder heeft aan klager toegezegd voor het openstaande bedrag van ruim € 16.000,- geen incassomaatregelen te treffen.

2.24 Bij brief van 2 april 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder bij de behandeling van de zaak van klaagster op alle fronten is tekort geschoten.

3.2 Kernpunten van de klacht zijn dat verweerder geen dossier van de zaak (medisch, juridisch en technisch) heeft samengesteld; dat verweerder heeft nagelaten onderzoek te doen naar de verdere achtergronden van de zaak; dat de documenten die verweerder heeft opgesteld, de zaak tegen de verzekeraar niet goed weergeven; dat verweerder onvoldoende heeft gedaan met de informatie die klaagster heeft aangedragen; dat verweerder de zaak onnodig heeft vertraagd; dat hij soms eigenmachtig, zonder toestemming van klaagster, handelde en dat hij op een cruciaal moment eenzijdig een einde heeft gemaakt aan zijn juridische bijstand aan klaagster.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij herhaaldelijk met klaagster van mening verschilde over de behandeling van de zaak en al meerdere keren met haar besproken heeft of hij wel de aangewezen advocaat was om deze zaak te behandelen. Zij wilde dan (toch) steeds dat hij voortging met zijn werkzaamheden. Verweerders advies is steeds geweest dat klaagster zich beter op een schikking, al dan niet via mediation, kon richten dan op een juridische procedure. Toen de verzekeraar uiteindelijk – in tweede instantie – toch bereid bleek tot mediation, maar klaagster mediation afwees en erop stond dat hij een dagvaarding opstelde, heeft hij de behandeling van de zaak neergelegd. 

4.2 Verweerder heeft in eerste instantie een schadestaat opgesteld die uitging van de geleden schade. Omdat klaagster haar beleving van de schade niet kon teruglezen in die schadestaat, heeft verweerder een document opgesteld waarin dit wel was terug te lezen. Verweerder betwist dan ook dat hij geen dossier zou hebben opgesteld, of dat hij de door klaagster aangedragen informatie niet zou hebben gebruikt. Alle inhoudelijke brieven die door verweerder zijn opgesteld, heeft hij eerst aan klaagster voorgelegd. Verweerder begrijpt niet wat klaagster bedoelt met het verwijt dat hij zou hebben nagelaten nader onderzoek te doen naar de achtergronden van de zaak. De aansprakelijkheid was niet in geschil; alleen de omvang van de schade en er was al een medische expertise beschikbaar, die op verzoek van beide partijen was opgesteld. De vertraging is volgens verweerder, behalve aan de moeizame samenwerking met klaagster, ook te wijten aan het feit dat de verzekeraar moeilijk deed en traag reageerde. Verweerder herkent zich niet in de klachten van klaagster en betwist dan ook dat hij bij de behandeling van haar zaak zou zijn tekort geschoten.

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 Ter onderbouwing van haar klacht dat verweerder bij de behandeling van haar zaak op alle fronten is tekort geschoten, heeft klaagster onder meer aangevoerd dat verweerder geen dossier heeft opgebouwd, de kern van de zaak niet heeft begrepen, de schade van klaagster niet in kaart heeft gebracht middels een schadestaat, haar niet op de hoogte heeft gehouden van de gestarte onderhandelingen en eenzijdig een einde heeft gemaakt aan zijn juridische bijstand. 

5.3 Op basis van de stukken uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan de raad niet vaststellen dat verweerder in enig opzicht bij de behandeling van de zaak anders heeft gehandeld dan een behoorlijk advocaat betaamt.

5.4 De raad heeft met name niet kunnen vaststellen dat het door verweerder opgebouwde dossier in enig opzicht tekortschoot of dat hij verder onderzoek had moeten doen naar de achtergronden van de zaak. In dit verband is van belang dat de aansprakelijkheid niet in geschil was en er al een medisch onderzoek op gezamenlijk verzoek was verricht. Anders dan klaagster stelt, blijkt verder uit de stukken dat verweerder wel een schadestaat heeft opgesteld. Uit die schadestaat kan niet worden afgeleid dat verweerder de zaak van klaagster niet juist heeft weergegeven of niet serieus heeft genomen. Weliswaar is er enige tijd overheen gegaan voordat verweerder de schadestaat aan de verzekeraar heeft gestuurd, maar volgens verweerder was dit het gevolg van het feit dat klaagster aan hem steeds nieuwe informatie toestuurde en met hem van mening verschilde over de inhoud van de door verweerder opgestelde documenten, hetgeen door klaagster niet is betwist. Verdere vertraging is ontstaan door de opstelling van de verzekeraar. De voortvarendheid waarmee verweerder de zaak heeft behandeld is zeker niet optimaal geweest; klaagster heeft echter niet aannemelijk kunnen maken dat de door toedoen van verweerder ontstane vertraging in het licht van alle omstandigheden van het geval tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert.

5.5 Dat verweerder onvoldoende heeft gedaan met de informatie die klaagster aan hem heeft verschaft, heeft klaagster ook niet in de vereiste concrete zin toegelicht. De stelling van klaagster dat verweerder een voor haar zaak relevant document heeft geweigerd in ontvangst te nemen is door verweerder gemotiveerd betwist. Nu klaagster haar stellingen op dit punt niet  heeft onderbouwd, gaat de raad aan deze stelling voorbij.

5.6 De raad heeft evenmin kunnen vaststellen dat verweerder contact onderhield met de wederpartij zonder klaagster daarvan op de hoogte te stellen of dat hij enig stuk naar de wederpartij heeft gezonden zonder dat klaagster daarmee vooraf had ingestemd.

5.7 Voorts overweegt de raad dat het een advocaat vrij staat om zijn werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensrelatie is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, zodat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt duidelijk dat klaagster en verweerder van mening bleven verschillen over de aanpak van de zaak van klaagster. Dit betekent dat de beslissing van verweerder om zijn werkzaamheden te beëindigen gerechtvaardigd was. Door klaagster is niet gesteld dat verweerder die beslissing niet tijdig kenbaar zou hebben gemaakt of haar niet heeft gewezen op de te nemen stappen. 

5.8 De raad is van oordeel dat klaagster er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat verweerder is tekortgeschoten bij de behandeling van de zaak van klaagster. De klacht is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. B. Roodveldt, B.J. Sol, K. Straathof en J.J. Trap, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 maart 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 maart 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl