Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:151

Zaaknummer

OB 263 - 2014

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

De uitlating “Gelet op het verleden en de rol van de vader van uw cliënt is cliënte (…..) daar mordicus tegen” niet nodeloos grievend. Verweerder heeft op verzoek van zijn cliënte argumenten naar voren gebracht ter onderbouwing van haar standpunt ten aanzien van de omgangsregeling tussen de zoon van klager en de minderjarige zoon van partijen. Het betrof bovendien een confraternele brief, zodat geen anderen dan de bij de zaak betrokken partijen daarvan kennis konden nemen.

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 22 juni  2015

in de zaak OB 263-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

                     

                      klager

 

                    

                      tegen:

 

 

                       

 

                        verweerder

 

 

 

1          Verloop van de procedure

 

1.1      Bij brief aan de raad van 3 oktober 2014 met kenmerk 48/14/107K, door de raad ontvangen op 6 oktober 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

 

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 april 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     de brief van de deken dd. 3 oktober 2014, met bijlagen.

 

 

2          FEITEN

 

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

 

2.1      Verweerder treedt in een omgangskwestie op als advocaat van de wederpartij van de zoon van klager. Verweerder heeft bij brief dd. 8 mei 2014 het volgende aan de advocaat van de zoon van klager geschreven: “(…..) Dit omdat cliënte zich grote zorgen maakt over het feit dat hij (….) dan zal meenemen naar zijn ouders. Gelet op het verleden en de rol van de vader van uw cliënt is cliënte (…..) daar mordicus tegen”.

 

2.2      Klager heeft zich bij brief dd. 16 juni 2014 bij de deken

         beklaagd over de inhoud van de brief van voormelde brief van verweerder.

 

2.3      Verweerder heeft bij brief dd. 2 juli 2014 aan de advocaat van de zoon klager het volgende geschreven:

“(…..) ben ik graag bereid te erkennen dat uit die brief een onverkwikkelijke rol van de vader van uw cliënt kan worden afgeleid. Het gaat daarbij echter, inderdaad, slechts om de mening van cliënte. Zorgvuldiger zou het dan ook zijn geweest als ik had gekozen voor een formulering als volgt: “Gelet op het verleden en de door cliënte nog steeds veronderstelde rol van de vader van uw cliënt daarin is cliënte daar mordicus tegen”.

Verweerder verzocht vervolgens om de formulering in zijn brief dd. 8 mei 2014 aldus aan te passen.

 

3          klacht

 

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder zich in confraternele correspondentie grievend en beledigend over klager heeft uitgelaten.

 

4          VERWEER

 

4.1      Het woord “verleden” in de door klager bedoelde zinsnede van de brief dd. 8 mei 2014 had betrekking op het verleden van de zoon van klager. Indien het onderscheid tussen het verleden en de rol van klager onvoldoende duidelijk is geweest spijt dat verweerder. Verweerder heeft geenszins beoogd klager te beschuldigen.

 

4.2      Verweerder erkent, nu hij opmerkzaam is gemaakt op de formulering, dat de formulering anders had moeten luiden, namelijk dat het ging om een nog steeds door de cliënte van verweerder veronderstelde rol van klager. Verweerder heeft, in reactie op de klacht van klager, de gewraakte formulering van zijn brief dd. 8 mei 2014 bij brieven dd. 2 en 11 juli 2014 aan de advocaat van de wederpartij van de zoon van klager nader genuanceerd.

 

 

5          BEOORDELING

 

5.1      Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

 

5.2      De klacht betreft het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij van de zoon van klager. Bij de beoordeling van een klacht tegen de advocaat van de wederpartij behoort er van te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.

 

5.3      Klager is niet de wederpartij van de cliënte van verweerder, maar de vader van die wederpartij. Nu klager in de brieven van verweerder aan de advocaat van zijn zoon als zodanig wordt vermeld, is de raad van oordeel dat klager een eigen belang heeft bij de klacht en derhalve in zijn klacht kan worden ontvangen. Naar het oordeel van de raad is de norm die geldt ten aanzien van het optreden van de advocaat van de wederpartij ook van toepassing op direct bij een zaak betrokken derden.

 

5.4      Klager verwijt verweerder zich in zijn brief dd. 8 mei 2014 onjuist en nodeloos grievend over klager heeft uitgelaten. Het was de taak van verweerder om  het standpunt van zijn cliënte in de brief aan de advocaat van de wederpartij van zijn cliënte kenbaar te maken. De raad acht het begrijpelijk dat de inhoud van die brief door klager als grievend is ervaren. De vraag die ter beoordeling aan de raad voorligt is de vraag of de inhoud van de brief nodeloos grievend was. Verweerder heeft op verzoek van zijn cliënte argumenten naar voren gebracht ter onderbouwing van haar standpunt ten aanzien van de omgangsregeling tussen de zoon van klager en de minderjarige zoon van partijen. Het betrof een confraternele brief, zodat geen anderen dan de bij de zaak betrokken partijen daarvan kennis konden nemen. Confraternele correspondentie mag immers slechts na overleg met de deken in rechte worden overgelegd. Verweerder heeft bovendien, toen hij werd aangesproken op de inhoud van de brief, de inhoud daarvan aangepast en aan de advocaat van de zoon van klager toegestuurd.

 

5.5      De raad is, gelet op bovenvermelde omstandigheden, van oordeel, dat de inhoud van de brief dd. 8 mei 2014, niet als nodeloos grievend jegens klager is aan te merken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

 

 

De raad van discipline:

 

 

verklaart de klacht ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, mrs. J. C. vd. Dries, E.J.P.J.M. Kneepkens, L.R.G.M. Spronken, J.F.E. Kikken,leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juni 2015 .

 

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 22 juni 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

 

 

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-      klager

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-        de deken van de orde van advocaten te  Oost-Brabant   

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl