Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:142

Zaaknummer

R. 4692/15.2

Inhoudsindicatie

Verzetzaak. De raad onderschrijft de beoordeling van de voorzitter.

Inhoudsindicatie

Het verzet is ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 3 juli 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 5 januari 2015 met kenmerk R2014/105, door de raad ontvangen op 6 januari 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 5 februari 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 6 februari 2015 is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij brief van 10 februari 2015, door de raad ontvangen op 13 februari 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 16 maart 2015, in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 10 februari 2015.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.2 Verweerder heeft klaagster vanaf 23 april 2013 bijgestaan in een letselschadezaak.

2.3 Klaagsters zaak is aangevangen met een klachtenprocedure bij de klachtencommissie van Zorgcombinatie N. (hierna N.), die een fout zou hebben gemaakt bij een medische EMDR behandeling.

2.4 De klachtencommissie heeft klaagsters klachten deels gegrond verklaard.

2.5 Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 30 juli 2013 geadviseerd om het behandelinstituut aansprakelijk te stellen, teneinde te trachten een redelijke schadevergoeding te verkrijgen.

2.6 Verweerder heeft klaagster afgeraden een procedure aanhangig te maken vanwege de kosten en procesrisico’s. Verweerder heeft klaagster gevraagd na te denken over de hoogte van de voor te stellen schadevergoeding.

2.7 Verweerder heeft vervolgens met klaagsters instemming op 28 augustus 2013 een brief gestuurd aan de Raad van Bestuur van N., waarin hij N. namens klaagster aansprakelijk stelt voor de door klaagster geleden en te lijden schade. N. heeft vervolgens klaagsters schadeclaim voorgelegd aan haar verzekeraar CM.

2.8 CM heeft op 15 oktober 2013 de aansprakelijkheid van de hand gewezen en medegedeeld dat er geen onderbouwing was van het oorzakelijk verband tussen de gegeven medische behandeling en de verergering van klaagsters gezondheidsklachten nadien.

2.9 Verweerder heeft klaagster vervolgens voorgehouden dat alleen aan de hand van een medische expertise zou kunnen worden aangetoond dat er onjuist is gehandeld bij klaagsters behandeling en dat daaruit schade is voortgekomen. Bij brief van 18 oktober 2013 heeft verweerder aan klaagster bevestigd dat hij zonder opinie van een deskundige derde niet verwachtte dat CM bereid zou zijn een schadeclaim van klaagster in behandeling te nemen.

2.10 Klaagster heeft vervolgens in overleg met verweerder zelf een notitie opgesteld ter onderbouwing van haar schadeclaim. Deze claim is op 3 december 2013 door verweerder voorgelegd aan CM.

2.11 Op 6 februari 2014 heeft CM voorgesteld om klaagster door een expert te laten bezoeken, teneinde een inventarisatie te maken van klaagsters schade. Tijdens dit gesprek zou klaagster een en ander kunnen toelichten, iets waarop verweerder bij CM meerdere keren had aangedrongen.

2.12 Op 1 mei 2014 is klaagster bij haar thuis bezocht door twee schade experts.

2.13 CM heeft op 8 mei 2014 een schikkingsvoorstel gedaan van € 5.000,--.

2.14 Op 15 mei 2014 zijn partijen, in aanwezigheid van verweerder (en op diens kantoor), een schikking overeengekomen ad € 7.500,00. Dezelfde dag heeft klaagster een vaststellingsovereenkomst ontvangen.

2.15 Op 1 juni 2014 heeft klaagster de (op haar verzoek gewijzigde) vaststellingsovereenkomst voor akkoord ondertekend.

2.16 Bij klaagschrift van 3 juli 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder samengevat dat hij:

a) onduidelijk is geweest over de aanpak van de zaak;

b) zich onvoldoende voor klaagster heeft ingezet;

c) klaagster onvoldoende heeft geadviseerd.

3.2 De gronden van het verzet houden een herhaling in van het door klaagster in de procedure bij de deken gestelde.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 In het verzet is niet gebleken van relevante feiten of omstandigheden die de voorzitter ten tijde van het geven van de bestreden beslissing niet bekend waren.

4.3 De Raad onderschrijft de beoordeling van de klachtonderdelen door de voorzitter en maakt die tot de zijne.

Hetgeen klager in het verzet heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

4.4 Het verzet is derhalve ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mr. P.O.M. van Boven-de Groot, mr. J.G. Colombijn-Broersma, mr. R. de Haan en mr. J.H.M. Nijhuis, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2015.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 mei 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.