Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:81

Zaaknummer

14-302NH

Inhoudsindicatie

Klacht van wederpartij resp. diens advocaat. Verweerder heeft zich niet onnodig grievend over wederpartij uitgelaten. Voldoende duidelijk dat sprake is van de mening van cliënte. Onwelwillendheid in onderlinge contacten door niet reageren op berichten van advocaat is onvoldoende gesubstantieerd.

Uitspraak

Beslissing van 30 maart 2015

in de zaak 14-302NH

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

gemachtigde: mr.

klager 1

mr.

advocaat te

Klager 2

tegen:

de heer mr.

advocaat te

gemachtigde: mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 10 november 2014 met kenmerk 14-150/151, door de raad ontvangen op 11 november 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 3 februari 2015 in aanwezigheid van klager 2 die tevens als gemachtigde van klager 1 optreedt, verweerder en zijn gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 t/m 10, genoemd in de brief van de deken;

- de brief van 23 januari 2015 van klagers aan de raad.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager 1 is heeft een geschil met de moeder van zijn kinderen (hierna: de moeder) over de omgangsregeling betreffende de kinderen. Klager 2 staat hem bij in dat geschil en in de procedure die daarover is gevoerd.

2.3 Verweerder staat de moeder bij.

2.4 In september 2013 heeft klager 1 de Rechtbank Noord-Holland gevraagd een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank heeft een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) gelast, alvorens zij een beschikking geeft.

2.5 De Raad heeft op 12 februari 2014 gerapporteerd. De Raad oordeelt – voor zover hier relevant – dat, na een voortraject waarin het contact tussen de ouders wordt hersteld en klager 1 meer in beeld komt bij de kinderen, een omgangsregeling mogelijk is. De Raad constateert voorts dat de ouders een uiteenlopend beeld schetsen over de rol van klager 1 als vader in het verleden en hun relatie, waarbij de moeder aangeeft door klager 1 te zijn mishandeld en klager 1 aangeeft dat hij de moeder bij heftige discussies in bedwang moest houden. De Raad oordeelt ten slotte, dat geen onderzoek naar een  kinderbeschermingsmaatregel nodig is omdat er geen kindsignalen of zorgen over de ontwikkeling van de kinderen zijn.

2.6 Bij brief van 19 februari 2014 heeft verweerder de Raad verzocht het rapport in te trekken. Hij schrijft het volgende: ‘Er is sprake van kindermishandeling, ernstige gewelddadigheden jegens cliënte en volstrekt onaangepast gedrag jegens derden’.

2.7 Deze brief is door verweerder ook in de procedure ingebracht en hij heeft de hierboven geciteerde passage herhaald tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2014.

2.8 De Raad heeft op 20 maart 2014 het rapport nog aangepast; de onder randnr. 2.5 beschreven oordelen zijn ongewijzigd.

2.9 De rechtbank heeft in haar beschikking van 26 maart 2014 het advies van de Raad voor de Kinderbescherming gevolgd, beslist dat het geadviseerde voortraject in gang wordt gezet en de zaak pro forma aangehouden tot oktober 2014.

2.10 Bij brief van 6 mei 2014 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht van klager 1 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij zich jegens klager 1 in strijd met gedragsregel 31 onnodig grievend heeft uitgelaten door in de brief van 19 februari 2014 aan de Raad voor de Kinderbescherming en ter zitting op 21 februari 2014 te stellen dat ‘er sprake [is] van kindermishandeling, ernstige gewelddadigheden jegens cliënte en volstrekt onaangepast gedrag jegens derden’;

b) hij met de onder a) weergegeven beschuldigingen feitelijke gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist of behoorde te weten dat ze onjuist zijn.

3.2 Klager 1 wijst er met betrekking tot klachtonderdelen a) en b) op dat nooit aangifte tegen klager 1 is gedaan en dat uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming niet blijkt dat sprake is van mishandeling. Bureau Jeugdzorg en het justitieel documentatieregister bevestigen de beschuldigingen van verweerder evenmin.

3.3 De klacht van klager 2 houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijke verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

c) hij in strijd met gedragsregel 17 niet heeft gereageerd op verzoeken tot contact van klager 2. Hiermee heeft verweerder verzuimd te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Deze handelwijze is ook in strijd met de gedragscode van de Raad voor Rechtsbijstand voor advocaten in het personen- en familierecht.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Op dit verweer zal hierna, waar relevant, worden ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 De Advocatenwet is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór 1 januari 2015 blijven echter ingevolge artikel IVA van de Wet positie en toezicht advocatuur de paragrafen 4, 4a en 4b van de oude Advocatenwet, zoals deze luidden tot 1 januari 2015, van toepassing. De onderhavige klacht is bij de deken ingediend vóór 1 januari 2015 en wordt daarom door de raad van discipline behandeld en beoordeeld op grond van het oude recht. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ad klachtonderdeel a) en b)

5.2 De raad overweegt dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van hem een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van de kinderen. Hoewel in dat licht bezien de brief van verweerder van 19 februari 2014 beter genuanceerder had kunnen worden opgesteld, valt de inhoud van de brief binnen de grenzen van de vrijheid die verweerder als advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte toekomt.

5.3 De zinsnede "Er is sprake van kindermishandeling, ernstige gewelddadigheden jegens cliënte en volstrekt onaangepast gedrag jegens derden" in de bewuste brief acht de raad niet onnodig grievend in tuchtrechtelijke zin. Tegen de achtergrond van hetgeen blijkens de beschikking van 8 januari 2014 door cliënte van verweerder zelf is verklaard, was deze zinsnede niet kennelijk ongepast. In het licht van de eigen verklaring van de cliënte van verweerder moet voldoende duidelijk zijn geweest dat verweerder slechts het standpunt en de beleving van zijn cliënte heeft verwoord. Niet kan worden vastgesteld dat de uitspraak onjuist of uit de lucht gegrepen is. Dat nooit aangifte tegen klager 1 gedaan is, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de uitspraak feitelijk onjuist is. De klachtonderdelen a) en b) zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.4 Verweerder heeft zich tegen klachtonderdeel c) verweerd met de stelling dat hij alleen kan reageren als hij van zijn cliënte informatie ontvangt die hem in staat stelt te reageren.

5.5 Klager 2 heeft twee concrete voorbeelden genoemd van berichten waar verweerder – volgens klager 2 ten onrechte – niet op heeft gereageerd. Het betreft een brief van 6 mei 2014 en een e-mail van 4 april 2014. Op 6 mei 2014 is ook de klacht tegen verweerder ingediend. De klacht kan dus bezwaarlijk zien op het niet reageren op de brief van 6 mei 2014. Met betrekking tot het e-mailbericht van 4 april 2014 heeft klager 2 onvoldoende toegelicht dat het uitblijven van een reactie tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder oplevert. Enerzijds bevat die mail immers een vraag omtrent de nakoming door de cliënte van verweerder van de uitspraak van de rechtbank van 26 maart 2014 – voor de beantwoording waarvan verweerder afhankelijk is van de medewerking van zijn cliënte – en anderzijds verzoekt klager 2 verweerder in die mail de beschuldiging waarop de klachtonderdelen a) en b) zien ‘zonder enig voorbehoud in te trekken’, aan welk verzoek verweerder niet behoefde te voldoen. De stelling van klager dat uit het familiedossier blijkt dat door verweerder nimmer wordt gereageerd op brieven, e-mails of terugbelverzoeken is voor het overige niet met stukken onderbouwd. Dit klachtonderdeel is dan ook onvoldoende gesubstantieerd om tot het oordeel te kunnen komen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de op hem rustende verplichting om welwillendheid in de onderlinge verhouding tussen advocaten te bevorderen. Nu de gedragscode van de Raad voor Rechtsbijstand voor advocaten in het personen- en familierecht geen tuchtrechtelijk verplichtingen voor advocaten met zich brengen, kan de enkele schending daarvan, voor zover daarvan al sprake zou zijn, niet leiden tot het oordeel dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. N.M.N. Klazinga, P. van Lingen, R. Lonterman, E.M.J. van Nieuwenhuizen, leden, bijgestaan door mr. J.H. Bennaars en uitgesproken ter openbare zitting van 30 maart 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 30 maart 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 1 wat betreft de klachtonderdelen a) en b)

- klager 2 wat betreft klachtonderdeel c)

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl