Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-04-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2015:97
Zaaknummer
L 321 - 2014
Inhoudsindicatie
Klager verwijt verweerder steeds nieuwe volmachten over te leggen. Geen nieuwe feiten.
Inhoudsindicatie
Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 20 april 2015
in de zaak L 321 - 2014
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 7 januari 2015 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 9 december 2014 met kenmerk DOK 14-188 , door de raad ontvangen op 11 december 2014 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 7 januari 2015 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad de klacht kennelijk niet ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 12 januari 2015 is verzonden aan klager.
1.3 Bij brief van 15 januari 2015 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 maart 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van:
- de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven;
- het verzetschrift van klager d.d. 15 januari 2015 met de daarbij behorende bijlagen;
- het aanvullend verzetschrift van klager van 19 januari 2015, met de daarbij behorende bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder treedt in een huurgeschil op voor de wederpartij van klager. Verweerder heeft namens zijn cliënten bij brief van 22 maart 2011 aan klager de tussen klager en de cliënten van verweerder gesloten huurovereenkomst opgezegd. Klager heeft op 16 maart 2012 de cliënten van verweerder in kort geding gedagvaard. In november 2012 heeft klager een bodemprocedure tegen de cliënten van verweerder aanhangig gemaakt, stellende dat de brief van 22 maart 2011 van verweerder aan hem geen rechtsgeldige huuropzegging betrof. In die procedure heeft verweerder zich in zijn conclusie van antwoord van 16 januari 2013 namens zijn cliënten beroepen op een schriftelijke volmacht van 29 augustus 2011. Op 2 juli 2013 vond een comparitie van partijen plaats. Tijdens die comparitie van partijen gaf verweerder aan dat hij nog een andere volmacht had, bestaande uit een fax van de raad van bestuur van zijn cliënten van voor 22 maart 2011.
2.2 Klager heeft vervolgens op 28 januari 2014 een procedure aanhangig gemaakt tegen verweerder en diens kantoor. In die procedure heeft verweerder op 2 juli 2014 bij conclusie van antwoord een tweetal andere volmachten van zijn cliënten, gedateerd 16 en 20 maart 2011, in het geding gebracht.
2.3 Op 25 februari 2014 heeft klager nog een procedure aanhangig gemaakt tegen de cliënten van verweerder. In die procedure heeft verweerder op 13 augustus 2014 een conclusie van antwoord ingediend waarin hij namens zijn cliënten heeft geschreven: “Het regardeert klager immers niet wanneer en waarom [de cliënten van verweerder] eigen authentieke stukken, zoals de volmachten, produceren en/of uit de lucht laten vallen.”
2.4 Klager heeft zich vervolgens bij brieven van 13 en 26 november 2014 met de klacht tot de deken gewend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder in de conclusie van antwoord van 13 augustus 2014 onder meer het volgende heeft geschreven: “Het regardeert (…) immers niet wanneer en waarom (…) volmachten produceren en/of uit de lucht laten vallen.”
4 VERZET
4.1 Het verzet houdt in: Er is wel degelijk sprake van nieuwe feiten waarop de
klacht is gebaseerd. Verweerder heeft zich tijdens de civiele procedure
steeds beroepen op een volmacht van 29 augustus 2011 en heeft
respectievelijk op 4 juli 2013 en 2 juli 2014 alsnog twee volmachten van
een eerdere datum uit de lucht laten vallen. Ter toelichting voert klager aan dat de voorzitter diverse zaken over het hoofd heeft gezien, feiten heeft miskend en zaken door elkaar heeft gehaald. Volgens klager is er wel degelijk sprake van nieuwe feiten omdat verweerder in zijn conclusie van antwoord van 13 augustus 2014 niet opnieuw het standpunt van zijn cliënten heeft weergeven, maar juist een nieuw standpunt heeft ingenomen. Het nieuwe standpunt van verweerder is volgens klager een onthulling van een compleet nieuw feit en dit feit bevestigt en verklaart waarom verweerder jaren later met heel andere volmachten op de proppen komt dan die welke hij eerder zelf in woord en geschrift genoemd heeft. Daarnaast gaat het volgens klager niet om het standpunt van de cliënten van verweerder, maar om het eigen standpunt van verweerder.
4.1 Klager is daarnaast van mening dat verweerder in de zomer van 2013 geprobeerd heeft met de nieuwe volmacht gedateerd 16 maart 2011 de rechtbank te misleiden en dat de rechtbank verweerder toen heeft teruggefloten. Nadat verweerder door klager persoonlijk was gedagvaard heeft verweerder opnieuw geprobeerd om zijn eerdere valse volmacht aan de rechtbank te slijten. In de zomer van 2014 heeft verweerder volgens klager nog een tweede valse volmacht geproduceerd en ingediend. Klager is van mening dat de voorzitter de hiervoor genoemde relevante feiten en gebeurtenissen ten onrechte over het hoofd heeft gezien.
4.2 Klager is voorts van mening dat de tuchtrechter een oordeel moet geven over de door hem ingediende klacht, ongeacht wat er wel of niet in rechte is vastgesteld.
5 VERWEER
5.1 Verweerder is van mening dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder vindt de kwestie of hij wel of niet gevolmachtigd is door zijn cliënt een kwestie tussen hem en zijn cliënt. Klager staat daarbuiten. Verweerder treedt al sinds 1999 voor zijn cliënten op en is steeds door hen gevolmachtigd om de rechtshandelingen te verrichten die door hem worden verricht.
6 BEOORDELING
6.1 Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.
6.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.
6.3 Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen, is geen sprake van nieuwe feiten en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard.
6.4 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline: verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. R.G. Gebel, M.B.Ph. Geeraedts, L.J.G. de Haas, A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 april 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 20 april 2015
per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
en per email aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.