Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:110

Zaaknummer

R. 4458/14.44

Inhoudsindicatie

Door klaagster niet tijdig te informeren over het feit dat zij zich niet als advocaat zou stellen voor de voormalig cliënte van klaagster maar wel de dagvaarding voor haar zou aanbrengen, en vervolgens ook niet bereid te zijn mee te werken aan een oplossing voor het probleem dat daardoor ontstond, te weten dat de rekening-courant van het kantoor van klaagster werd belast met het griffierecht, heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klacht gegrond. Enkele waarschuwing. Raad niet bevoegd zich uit te spreken over verzoek om schadeloosstelling.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 12 februari 2014 met kenmerk K375 2013 bm/ksl, door de raad ontvangen op 13 februari 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 november 2014 in aanwezigheid van mr. K. namens klaagster en mr. K. namens verweerster. Klaagster en verweerster zijn zelf niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Eind juni 2013 heeft mevrouw C. zich tot het kantoor van klaagster gewend met de vraag of zij, althans haar kantoorgenoot mr. K., haar belangen wilde behartigen bij het instellen van hoger beroep tegen een vonnis van de Rechtbank Den Haag. Omdat de appeltermijn binnen enkele dagen zou verstrijken heeft mr. K., teneinde de termijn veilig te stellen, een appeldagvaarding laten uitbrengen.

2.3 Na het uitbrengen van de appeldagvaarding op 24 september 2013 is tussen C. en mr. K. een vertrouwensbreuk ontstaan, waarop mr. K. heeft besloten de opdracht te beëindigen.

2.4 Na betaling van de factuur heeft mr. K. C. in het bezit gesteld van de originele appeldagvaarding. Daarbij heeft mr. K. aangegeven dat een andere advocaat deze dagvaarding dan diende aan te brengen.

2.5 Verweerster heeft de appeldagvaarding voor C. aangebracht. Zij heeft zich daarbij echter niet als advocaat van C. gesteld zodat mr. K. in het roljournaal als advocaat van C. is blijven staan.

2.6 Het verschuldigde griffierecht is door het gerechtshof van de rekeningcourant rekening van het kantoor van mr. K. afgeschreven (en niet van die van verweerster). Na ontdekking daarvan heeft klaagster, althans mr. K., direct contact opgenomen met de griffie van het gerechtshof. Mr. K. heeft de griffiemedewerker verzocht de fout te herstellen, maar deze was daartoe niet bereid. Hij gaf aan dat mr. K. zich diende te onttrekken, waarna verweerster zich als advocaat diende te stellen zodat het griffierecht door verweerster of C. kon worden voldaan. Het door het kantoor van klaagster betaalde griffierecht zou alsdan worden terugbetaald.

2.7 Hoewel klaagster, althans mr. K., van mening was dat dit standpunt van de griffiemedewerker niet juist was, heeft klaagster omwille van de efficiency contact opgenomen met verweerster teneinde onderling tot een oplossing te komen. Verweerster bleek wegens vakantie afwezig en werd waargenomen door haar kantoorgenoot mr. B. Na haar terugkeer heeft verweerster aangegeven dat zij niet bereid was het griffierecht aan het kantoor van klaagster terug te betalen.

2.8 Bij brief met bijlagen van 4 november 2013 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster en mr. B.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij ondanks dat zij op grond van artikel 3 jo. 28 van de Wet Griffierechten Burgerlijke Zaken aansprakelijk is voor betaling van de griffierechten voor de appeldagvaarding van C., weigert deze aan het kantoor van klaagster terug te betalen.

3.2 Klaagster verlangt voorts een schadeloosstelling ten laste van verweerster op grond van artikel 48b Advocatenwet.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat de onderhavige klacht uitsluitend het optreden van verweerster betreft en niet tevens van haar kantoorgenoot mr. B.. De raad leidt dat af uit de inhoud van de brief van klaagster aan de deken d.d. 10 februari 2014, waarin zij stelt: “Ik moge u verzoeken de hierboven kort aangeduide klacht ten aanzien van Mr Feenstra door te zenden aan de Raad van Discipline. Met betrekking tot Mr B. lijkt mij dat zijn stellingname moet worden verklaard als steun aan zijn compagnon.” gelezen in onderlinge samenhang met het voorlopig oordeel van deken waarin hij stelt: “Ik acht het enkele feit dat mr. B. zich aan haar zijde schaart niet voldoende om te oordelen dat ook bij hem sprake zou zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.”.

5.2 Naar het oordeel van de raad had verweerster klaagster, althans mr. K., tijdig moeten informeren over het feit dat zij zich niet als advocaat voor C. zou stellen maar wel de dagvaarding voor haar zou aanbrengen. In dat geval had klaagster, althans mr. K., eerder de gelegenheid gehad contact met de griffie op te nemen teneinde de kwestie van de griffiegelden op voorhand te regelen. Door dit na te laten en vervolgens ook niet bereid te zijn mee te werken aan een oplossing voor het probleem ontstaan als gevolg van het handelen van verweerster door het aanbrengen van de appeldagvaarding zonder zich – al of niet alsnog overeenkomstig de gegeven toezegging – te stellen als advocaat als gevolg waarvan de rekening-courant van het kantoor van mr. K. (en klaagster) werd belast met het griffierecht, heeft verweerster zich niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Van advocaten mag immers worden verwacht dat zij elkaar met welwillendheid en vertrouwen tegemoet treden en daarvan was in dit geval aan de zijde van verweerster geen sprake. De klacht is derhalve gegrond.

5.3 Voor wat betreft de verlangde schadeloosstelling is de raad van oordeel dat daarvoor geen grond bestaat. De verwijzing door klaagster naar artikel 48b Advocatenwet is tevergeefs. Uit de wetsgeschiedenis van dat artikel moet immers worden afgeleid dat het opleggen van een bijzondere voorwaarde tot gehele of gedeeltelijke schadeloosstelling uitsluitend doeleinden van tuchtrechtelijke aard dient, derhalve als verzwaring van de tuchtrechtelijke sanctie, maar dat de tuchtrechter niet bevoegd is zich uit te spreken over de gegrondheid van een civielrechtelijke vordering, waarvan hier sprake is (vgl. Hof van Discipline 14 juni 2004).

 

6 MAATREGEL

  Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2015.

griffier voorzitter                     

Deze beslissing is in afschrift op 27 januari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl