Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:84

Zaaknummer

L 192 - 2014

Inhoudsindicatie

Verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de pers te woord te staan op de wijze waarop zij dat heeft gedaan. Verweerster heeftde juistheid van de aan haar verstrekte informatie geverifieerd alvorens zij daarover uitlatingen deed en de kwalificatie van klaagster als “wanbetaler” is niet onnodig grievend, nu klaagster was veroordeeld tot betaling van een aanzienlijke huurachterstand en tevens de ontruiming was uitgesproken

Inhoudsindicatie

Klacht ongegrond

Uitspraak

Beslissing van 13 april 2015

in de zaak L192-2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

 

1.

2.

 

klaagsters

 

 

tegen:

 

 

 

verweerster

 

    

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 2 juli 2014 met kenmerk DOK14-033, door de raad ontvangen op 3 juli 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 februari 2015. Ter zitting is verweerster verschenen . Namens klaagsters is niemand verschenen. De griffie van de raad heeft gepoogd om de heer H., die klaagsters vertegenwoordigt, op te roepen, hetgeen niet is gelukt. De oproepingsbrief die naar het bij de raad bekende adres was verzonden,  is retour gekomen. Van de heer H. zijn geen andere adresgegevens bekend. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-     De brief van de deken d.d. 2 juli 2014 met bijlagen.

 

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerster heeft een aantal werknemers van klaagster sub 1, die kledingzaken exploiteerde, daarbij handelend onder de naam Z., bijgestaan in hun arbeidsgeschil met klaagster sub 1. Deze werknemers was ter ore gekomen dat klaagster sub 1 in een gerechtelijke procedure tegen de verhuurder in het ongelijk was gesteld en dat het filiaal van de kledingzaak te Maastricht, alwaar deze werknemers werkzaam waren, op korte termijn zou worden ontruimd. Deze werknemers waren voorts middels een persbericht op de hoogte geraakt van een kort geding vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, d.d. 20 januari 2014, waarin werd bevestigd dat sprake was van een huurachterstand van € 445.065,75 en dat het pand binnen een maand na betekening ontruimd moest zijn. De werknemers hebben verweerster om advies gevraagd.

2.2      Bij brief d.d. 17 februari 2014 heeft verweerster zich tot klaagster sub 1 gewend. In die brief geeft verweerster aan dat uit het hiervoor genoemde vonnis blijkt dat klaagster sub 1 aan de verhuurder een bedrag van € 445.065,75 diende te betalen ter zake achterstallige huurpenningen en dat tot ontruiming zou worden overgegaan, ook indien dit bedrag alsnog zou worden betaald. Bij brief d.d. 18 februari 2014 heeft verweerster zich tot de advocaat van klaagster sub 1 gewend met het verzoek om haar te laten weten of hetgeen haar cliënten ter ore was gekomen, namelijk dat klaagster sub 1 voornemens was om op 24 februari 2014 het faillissement aan te vragen, juist was.

2.3      Bij vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, d.d. 12 februari 2014 is de huurovereenkomst ontbonden en is klaagster sub 1 veroordeeld om het pand binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen en de achterstallige huur te voldoen.

2.4      Op 19 februari 2014 heeft in het filiaal te Maastricht een bijeenkomst plaatsgevonden, waarbij naast de werknemers ook verweerster en een journalist van de Telegraaf aanwezig waren. In het filiaal zijn filmopnames gemaakt van de verklaringen die enkele werknemers en verweerster hebben afgelegd. Verweerster heeft aan de journalist verklaard: “Wat ik van de advocaat van de verhuurder heb vernomen is dat hij voor meerdere verhuurders optreedt tegen dezelfde werkgever, dezelfde huurder in dit geval en dat over het hele land betalingsproblemen zijn en hij dus eigenlijk een hele slechte wanbetalende huurder is.”   Klaagster sub 1 heeft bij monde van de heer Van H. telefonisch contact opgenomen met verweerster en heeft verweerster verzocht het pand te verlaten, hetgeen verweerster vervolgens ook heeft gedaan. Ook van (een gedeelte van) dit telefoongesprek zijn filmopnames gemaakt. De filmopnames zijn vervolgens op de website van Telegraaf gepubliceerd.

2.5      Bij kort geding vonnis van de rechtbank Noord-Holland d.d. 26 februari 2014 heeft de kantonrechter geoordeeld dat het eerdere kort geding vonnis d.d. 20 januari 2014 van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, niet meer ten uitvoer mocht worden gelegd, nu vanwege het latere vonnis van diezelfde rechtbank in de bodemprocedure d.d. 12 februari 2014 de werking van de voorlopige voorziening was geëindigd. Het vonnis van de bodemrechter zou moeten worden betekend waarna tot executie van dat vonnis kon worden overgegaan. Bij deurwaardersexploot d.d. 28 februari 2014 is laatstgenoemd vonnis alsnog betekend. Op 20 maart 2014 heeft de ontruiming plaatsgevonden.

2.6      Klaagster sub 1 is bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 29 augustus 2014 in staat van faillissement verklaard.

 

3          klacht

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1.      zonder onderbouwing aan derden de informatie heeft verstrekt dat de onderneming van klaagster sub 1 op het punt stond failliet te gaan;

2.      haar cliënten in de winkel van klaagster sub 1 heeft ontvangen waardoor zij de exploitatie onmogelijk maakte;

3.      een journalist in staat heeft gesteld ten nadele van klaagster sub 1 een juridisch conflict uit te meten in de krant en op internet;

4.      een conflict tussen klaagster sub 1 en haar personeel heeft gecreëerd.

3.2     Bij repliek heeft klaagster sub 1 aan de deken medegedeeld de klacht ook namens N.  B.V. in te dienen.

 

4          VERWEER

4.1      Ontvankelijkheid

Verweerster vraagt zich af in hoeverre N. B.V betrokken is bij de onderhavige kwestie.  

4.2      Klachtonderdeel 1

Verweerster had van haar cliënten vernomen dat de onderneming van klaagster sub 1 failliet zou gaan.

4.3      Klachtonderdeel 2

Verweerster was op uitnodiging van haar cliënten in de winkel aanwezig.

 

4.4      Klachtonderdeel 3

Het eerste contact met de journalist is niet via verweerster verlopen. Verweerster vernam van haar cliënten dat de journalist naar de winkel zou komen en verweersters cliënten hebben haar verzocht om bij het gesprek met de journalist aanwezig te zijn. Voorafgaand aan het interview heeft verweerster bij de deurwaarder en de advocaat van de wederpartij van klaagster geverifieerd of het voornemen tot ontruiming nog actueel was en dat bleek het geval te zijn.  De advocaat van de wederpartij van klaagster wist van het voorgenomen perscontact af en wist ook dat verweerster tekst en uitleg zou geven en had daar geen enkel bezwaar tegen. Het interview met de pers heeft aan het voornemen tot ontruiming niets afgedaan. Hetgeen verweerster heeft verwoord was reeds bekend op basis van het eerdere persbericht van de nieuwszender L1 alsmede het gepubliceerde vonnis van de rechtbank.

4.5      Klachtonderdeel 4

Verweerster heeft geen conflict gecreëerd. Naar aanleiding van het verschenen persbericht en het bericht dat de werknemers ter ore was gekomen dat klaagster sub 1 failliet zou gaan heerste er grote onrust onder het personeel. De werknemers vreesden voor hun baan en hebben verweerster om advies gevraagd.

 

5       BEOORDELING

5.1     Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

5.2     Ontvankelijkheid

          Bij repliek heeft klaagster sub 1 aan de deken medegedeeld de klacht ook namens N. B.V. in te dienen. Nu de klacht echter uitsluitend is ingediend door klaagster sub 1 kan klaagster sub 2 niet hangende de procedure alsnog als medeklaagster worden aangemerkt. Klaagster sub 2 is dan ook niet-ontvankelijk.

5.3     Beoordeling

          De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een ruime mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klachten aan de hand van dit uitgangspunt beoordelen.

5.4     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerster is benaderd door enkele werknemers van klaagster sub 1 met het verzoek hen te adviseren. Onder de werknemers was onrust ontstaan naar aanleiding van een persbericht en een gepubliceerd vonnis, waaruit bleek dat het filiaal te Maastricht, alwaar deze werknemers werkzaam waren, op last van de rechter zou moeten worden ontruimd. Ook was de werknemers ter ore gekomen dat een faillissement dreigde.

5.5     Voorts staat als niet weersproken vast dat verweerster op verzoek van haar cliënten op 19 februari 2014 naar de bijeenkomst in het filiaal te Maastricht is gekomen. Verweerster was op de hoogte van het feit dat de pers aanwezig zou zijn. Verweerster heeft de stelling van klaagster sub 1, dat verweerster het contact met de pers heeft geïnitieerd, echter betwist, zodat dit niet is komen vast te staan. Verweerster heeft de pers te woord gestaan waarvan een filmopname is gemaakt die op internet is gepubliceerd. Verweerster heeft daarbij een verklaring afgelegd welke hierboven onder overweging 2.4 is weergegeven. Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast dat verweerster, alvorens deze mededelingen te doen, met de deurwaarder en de advocaat van de wederpartij van klaagster sub 1 contact heeft opgenomen teneinde te verifiëren of het voornemen tot ontruiming nog steeds actueel was. De deurwaarder en de advocaat van de wederpartij van klaagster sub 1 hebben dit aan verweerster bevestigd.

5.6     De raad is van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van haar optreden. Verweerster was op verzoek van haar cliënten in de winkel aanwezig. Het stond verweerster vrij om de pers te woord te staan op de wijze waarop zij dat heeft gedaan. Verweerster heeft, voor zover mogelijk en noodzakelijk, de juistheid van de aan haar verstrekte informatie geverifieerd, alvorens zij daarover uitlatingen deed. De door verweerster gebezigde kwalificatie van klaagster sub 1 als “wanbetaler” acht de raad voorts niet onnodig grievend, gelet op het feit dat klaagster sub 1 door de rechtbank was veroordeeld tot betaling van een aanzienlijke huurachterstand en tevens was veroordeeld om tot ontruiming over te gaan. Dat verweerster een conflict tussen klaagster sub 1 en haar cliënten heeft gecreëerd is geenszins gebleken.

5.7     De raad is van oordeel dat verweerster de grenzen van de aan haar in haar hoedanigheid van advocaat toekomende vrijheid niet heeft overschreden. De raad komt tot de slotsom dat de klacht in alle onderdelen als ongegrond moet worden afgewezen.

             

BESLISSING

De raad van discipline:

1.    verklaart klaagster sub 2 niet-ontvankelijk;

2.    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, mrs. J.C. van den Dries, E.J.P.J.M. Kneepkens, J.F.E. Kikken, J.J.M. Goumans , leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 april 2015 .

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 13 april 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klaagster

-        verweerder

 

en per e-mail verzonden aan:

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder/verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager/klaagster

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg

 

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl