Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:89

Zaaknummer

R. 4740/15.50

Inhoudsindicatie

De klacht ziet op het telefoongesprek dat verweerster heeft gevoerd met de advocaat van de wederpartij, waarvan klager tijdens de zitting van de Raad van Discipline op 3 september 2012 kennis heeft genomen. Klager heeft deze klacht niet betrokken in zijn eerdere klacht die hij bij brief van 6 januari 2014 tegen verweerster bij de deken heeft ingediend. Dit ondanks dat, zoals hij zelf opmerkt, het Hof van Discipline hem tijdens de zitting van 28 juni 2013 had gezegd dat hij de onderhavige klacht eerst bij de deken moest indienen. Zonder nadere uitleg, die klager niet geeft, is niet aanstonds begrijpelijk waarom hij een half jaar daarna wel een andere klacht indient, maar niet deze onder de aandacht van de deken heeft gebracht.

Inhoudsindicatie

Hoewel - gezien de door klager gevolgde gedragslijn - getwijfeld kan worden of klager nog wel het recht toekomt om nu nog met deze klacht te komen, zal de voorzitter klager in zijn klacht ontvankelijk verklaren.

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 4 maart 2015 met kenmerk K314 2015 bm/ksl, door de raad ontvangen op 5 maart 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Op 1 augustus 2011 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerster.

1.3 De Raad van Discipline heeft deze klacht bij beslissing van 5 november 2012 in alle onderdelen ongegrond verklaard.

1.4 Bij beslissing van 26 augustus 2013 heeft het Hof van Discipline de beslissing van de Raad van Discipline bekrachtigd.

1.5 Op 6 januari 2014 heeft klager wederom een klacht ingediend tegen verweerster.

1.6 De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline heeft klagers klacht als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen.

1.7 Bij brief van 28 februari 2014 heeft klager verzet ingesteld tegen genoemde beslissing.

1.8 De Raad van Discipline heeft op 8 december 2014 klagers verzet ongegrond verklaard.

1.9 Bij brief van 4 november 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat zij ter zitting van de Raad van Discipline op 3 september 2012 heeft medegedeeld contact te hebben opgenomen met de advocaat van klagers voormalige werkgever. Klager is zeer verbolgen over het feit dat verweerster, zonder overleg met hem en zonder overleg met zijn nieuwe advocaat, contact heeft opgenomen met klagers wederpartij. De vaststellingsovereenkomst tussen klager en zijn voormalig werkgever was nog niet gesloten, zodat verweerster niet kon weten welke discussies tussen klager en de wederpartij werden gevoerd omtrent deze vaststellingsovereenkomst.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft gesteld dat het juist is dat zij op 3 september 2012 ter zitting van de Raad van Discipline heeft medegedeeld dat zij kort vóór die datum telefonisch contact had opgenomen met de advocaat van klagers wederpartij.

3.2 Verweerster heeft herhaald hetgeen zij daarover in haar brief van 21 januari 2013 aan het Hof van Discipline heeft verwoord:

“Dit klachtonderdeel is nieuw, maar niet terecht.

Opgeworpen naar aanleiding van hetgeen ik ter zitting van de Raad van Discipline te kennen heb gegeven. In verband met alle nogal boude stellingen van de heer D. (red.) in de tuchtzaak waaronder die dat hij en ik tijdens de onderhandelingen op 7 juni 2011 niet één maal in afzondering zijn gegaan, tegenover mijn stelling dat dat tot drie maal toe is geschied, heb ik de advocaat van de wederpartij van de heer D. (red.) in het zicht van de zitting van de Raad van Discipline, en ruim nadat de cliëntrelatie met de heer D.  (red.) was geëindigd en ook ruim nadat partijen definitief afscheid van elkaar hebben genomen, slechts de vraag gesteld of zij zich kon herinneren de betreffende hoeveelheid bilateraaltjes op 7 juni 2011, welke vraag zij heeft beantwoord. Ik verwijs naar het proces-verbaal van bedoelde zitting. Ik vermag niet in te zien welke relevantie dit punt heeft voor mijn beroepsuitoefening met betrekking tot de onderhavige casus, anders dan dat het betreffende antwoord iets zegt over hetgeen de heer D. (red.) ter ondersteuning van zijn klacht naar voren brengt. Tussen advocaat D.O. (red.) en mij was alles behalve sprake van overleg en ik kan niet bedenken hoe hierdoor, noch in welke vorm aan de heer D. (red.) schade is berokkend.”

Verweerster heeft hieraan toegevoegd dat zij na 23 juni 2011 niet meer voor klager is opgetreden, noch inhoudelijk contact met klager heeft gehad, anders dan in februari 2012 schriftelijk over de adressering van haar declaratie.

Verweerster heeft gesteld dat klager in zijn klachtbrief niet heeft toegelicht in welk opzicht het bewuste telefoongesprek volgens hem onzorgvuldig is te noemen en in welk belang klager is geschaad, noch welk tuchtrechtelijk verwijt verweerster valt te maken. Verweerster ziet niet in waarom zij met klager dan wel klagers advocaat had moeten overleggen over haar telefonische vraag aan de advocaat van de wederpartij.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

De klacht ziet op het telefoongesprek dat verweerster heeft gevoerd met de advocaat van de wederpartij, waarvan klager tijdens de zitting van de Raad van Discipline op 3 september 2012 kennis heeft genomen. Klager heeft deze klacht niet betrokken in zijn eerdere klacht die hij bij brief van 6 januari 2014 tegen verweerster bij de deken heeft ingediend. Dit ondanks dat, zoals hij zelf opmerkt, het Hof van Discipline hem tijdens de zitting van 28 juni 2013 had gezegd dat hij de onderhavige klacht eerst bij de deken moest indienen. Zonder nadere uitleg, die klager niet geeft, is niet aanstonds begrijpelijk waarom hij een half jaar daarna wel een andere klacht indient, maar niet deze onder de aandacht van de deken heeft gebracht. Verweerster merkt op dat dit haar stoort, maar zij verbindt hier geen verdere conclusies aan. Voorts geeft verweerster er blijk van zich niet beperkt te voelen in het voeren van haar verweer.

4.2 In zijn algemeenheid wordt als richtsnoer aangehouden (en is thans ook in de wet verankerd) dat een tijdsverloop tussen de wetenschap bij een klager van de een door hem gewraakte gedraging van een advocaat en de datum waarop de klacht is ingediend tot een maximum van drie jaren nog acceptabel is zonder dat moet worden aangenomen dat de advocaat  in zijn verdediging wordt geschaad.

4.3 Hoewel - gezien de door klager gevolgde gedragslijn - getwijfeld kan worden of klager nog wel het recht toekomt om nu nog met deze klacht te komen, zal de voorzitter klager, gezien de hiervoor overwogen bijkomende omstandigheden, in zijn klacht ontvankelijk verklaren.

4.4 Klager en verweerster nemen tegenstrijdige standpunten in ten aanzien van de inhoud van het bewuste telefoongesprek dat verweerster vlak voor de zitting op 3 september 2012 heeft gevoerd met de advocaat van de wederpartij. Bij gebrek aan verdere onderbouwing, al dan niet middels schriftelijke stukken die het standpunt van klager ondersteunen, kan niet worden vastgesteld dat de inhoud van het telefoongesprek dat verweerster met de advocaat van de wederpartij had van dien aard is geweest dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager heeft gehandeld. Uit de stukken dan wel anderszins is evenmin gebleken in welk belang klager zou zijn geschaad door het door verweerster gevoerde telefoongesprek met de advocaat van de wederpartij.

4.5 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr.  C.H. van Breevoort de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 20 maart 2015.

 

griffier  voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 maart 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.