Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-06-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:167

Zaaknummer

15-135A

Inhoudsindicatie

Samenvatting: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen eigen advocaat over (onder meer) kwaliteit van dienstverlening. Klacht ziet op handelen van de advocaat van meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

Beslissing van 30 juni 2015

in de zaak 15-135A

 

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

 

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 4 juni 2015 met kenmerk 40140684, door de raad ontvangen op 5 juni 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

FEITEN Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan. Verweerster heeft klaagster in de periode van juni 2005 tot omstreeks maart 2011 bijgestaan in diverse, voornamelijk familierechtelijke, kwesties. Verweerster heeft klaagster in 2007 een lening verstrekt van € 500,-. De lening is op 22 december 2009 door een vriendin van klaagster aan verweerster terugbetaald. Bij e-mail van 9 februari 2011 zijn aan klaagster namens verweerster de op dat moment nog openstaande facturen over de jaren 2006 tot en met 2010 ten bedrage van in totaal € 682,55 (nogmaals) toegezonden en is haar verzocht deze te voldoen. Bij e-mail van 7 juli 2014 heeft klaagster verweerster verzocht opnieuw haar belangen e willen behartigen in een tweetal zaken. Bij e-mail van 14 juli 2014 heeft verweerster klaagster laten weten daartoe niet bereid te zijn. Bij e-mail van 15 juli 2014 is klaagster nogmaals verzocht het openstaande bedrag te voldoen. Op 11 september 2014 heeft klaagster zich op het dekenspreekuur beklaagd over verweerster.

 

KLACHT De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster: onterecht een administratiekantoor heeft ingeschakeld ter inning van oude facturen die naar een oud adres van klaagster zijn verzonden; een persoonlijke lening van € 500,- aan klaagster heeft verstrekt; vier toevoegingen heeft aangevraagd op naam van klaagster, op haar oude adres, die voor een ander dan klaagster bestemd waren; de echtscheiding van klaagster ten onrechte met toepassing van het Nederlandse recht heeft behandeld.

 

VERWEER Verweerster voert gemotiveerd verweer, primair met een beroep op overschrijding van een redelijke klachttermijn. Op het verweer zal hierna, waar nodig, worden ingegaan.

 

BEOORDELING De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld. Allereerst dient de voorzitter na te gaan of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Het is vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie dat als een klager onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van zijn klacht bij de deken, die klacht niet meer in behandeling kan worden genomen. Bij de vraag wat in dit verband onredelijk lang is, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen: enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van de advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Of het tijdsverloop onredelijk lang is, bepaalt de tuchtrechter aan de hand van de omstandigheden van het geval. Er geldt voor de onderhavige klacht geen vaste wettelijke vervaltermijn, maar in het algemeen wordt in de jurisprudentie – en in de nieuwe Advocatenwet die met ingang van 1 januari 2015 in werking is getreden – een termijn van drie jaar aangehouden. De termijn waarbinnen geklaagd kan worden, vangt in beginsel aan op het moment dat klager het noodzakelijk inzicht heeft gekregen in de betekenis en de gevolgen voor hem van het handelen van de advocaat. Klachtonderdeel a) ziet op door verweerster aan klaagster gestuurde facturen. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat de facturen reeds bij e-mail van 9 februari 2011 (nogmaals) aan klaagster zijn toegezonden. Dit klachtonderdeel ziet derhalve op handelingen die dateren van ruim drie jaar voor het indienen van de klacht. Klachtonderdeel b) betreft het verstrekken van een lening van € 500,- door verweerster aan klaagster. Deze lening is op 22 december 2009 door een vriendin van klaagster aan verweerster terugbetaald. Dit klachtonderdeel ziet derhalve op een situatie die bijna zes jaar voor het indienen van de klacht reeds is geëindigd. Klachtonderdeel c) ziet op het ten onrechte aanvragen van vier toevoegingen door verweerster op naam van klaagster. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat de beslissingen van de Raad voor de Rechtsbijstand op de door haar ingediende toevoegingsaanvragen ook aan klaagster zijn gestuurd en dat zij er derhalve van op de hoogte was. Nu verweerster klaagster voor het laatst in 2011 heeft bijgestaan, ziet ook dit klachtonderdeel op handelingen van verweerster die dateren van meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht.        De aard en het gewicht van voornoemde klachtonderdelen zoals die blijken uit het klachtdossier zijn voorts niet van dien aard dat het belang van verweerster bij rechtszekerheid zou moeten wijken voor het ten gunste van klaagster wegende maatschappelijk belang dat het optreden van de advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. De desbetreffende klachtonderdelen zijn daarom kennelijk niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de redelijke klaagtermijn.  In klachtonderdeel d) voert klaagster aan dat verweerster ten onrechte heeft nagelaten verweer te voeren tegen de toepasselijkheid van Nederlands recht op de huwelijksgemeenschap. Het primaire verweer van verweerster dat klaagster ook in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is volgt de voorzitter niet. Klaagster heeft gesteld dat zij pas in 2014 – door middel van haar huidige advocaat – bekend is geworden met de (nadelige) gevolgen van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht op de huwelijksgemeenschap. Anders dan verweerster lijkt te veronderstellen kan van klaagster – als leek – niet worden verwacht dat zij eerder van de gevolgen hiervan op de hoogte was. Zij mocht op de deskundigheid van de door haar ingeschakelde advocaat vertrouwen. Klaagster is dan ook ontvankelijk in dit klachtonderdeel. Klaagster heeft haar stelling dat verweerster in het belang van klaagster destijds de toepasselijkheid van Amerikaans recht had moeten bepleiten op (een van) de geschillen die zij had met haar ex-man in het geheel niet toegelicht. Het dossier biedt voor die stelling ook geen enkel aanknopingspunt. Klachtonderdeel d) is dan ook kennelijk ongegrond. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook deels kennelijk niet-ontvankelijk, deels kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klachtonderdelen a), b) en c) kennelijk niet-ontvankelijk en verklaart klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr.  L.H. Rammeloo als griffier op 30 juni 2015.

 

 

Griffier     Voorzitter

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 30 juni 2015 per aangetekende post verzonden aan:

-    klaagster   

 

en per gewone post aan:

-    klaagster

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam (fax: 088-205 3702). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.