Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-01-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:19

Zaaknummer

R.4696/15.6b

Inhoudsindicatie

Klachten over optreden van verweerder als faillissementscurator, die klager op grond van bestuurdersaansprakelijkheid in rechte heeft aangesproken. Getoetst aan de norm dat de advocaat/curator slechts een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt indien hij door zijn gedragingen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Daarvan is niet gebleken. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Rotterdam van 7 januari 2015 met kenmerk R.2015/01 edl, door de raad ontvangen op 8 januari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Mr. H, toenmalig kantoorgenoot van verweerder, is curator in het faillissement van P B.V. Dit faillissement is uitgesproken op 21 november 2006.

1.2 Klager is, al dan niet door middel van een vennootschap, aandeelhouder en bestuurder van P B.V. (geweest) (hierna ook: “klager c.s.”).

1.3 Verweerder heeft namens de curator in het faillissement werkzaamheden verricht, waaronder het schrijven van brieven en/of e-mails namens de curator.

1.4 De curator heeft klager en diens vennootschap aansprakelijk gesteld en heeft een vordering tegen klager c.s. ingesteld.

1.5 Bij brief van 18 mei 2007 heeft klager zich bij de rechter-commissaris in het faillissement over – kort gezegd – het functioneren van de curator beklaagd. Die klacht is door de rechter-commissaris bij beschikking van 17 december 2007 afgewezen.

1.6 Bij vonnis van 14 maart 2012 heeft de Rechtbank Rotterdam klager c.s. veroordeeld om in het vonnis vermelde bedragen aan de curator te betalen. Voorts is bij dat vonnis een door klager c.s. ingestelde reconventionele vordering afgewezen.

1.7 Tegen voormeld vonnis hebben klager c.s. hoger beroep ingesteld.

1.8 Bij arrest van 22 oktober 2013 heeft het Gerechtshof Den Haag het bestreden vonnis bekrachtigd, met veroordeling van klager c.s. in de proceskosten.

1.9 Tegen het arrest van het hof is geen cassatie ingesteld.

1.10 Klager c.s. hebben niet althans niet volledig voldaan aan de door de rechter uitgesproken veroordeling.

1.11 Verweerder heeft namens de curator terzake van mogelijke vorderingen op voormalig medebestuurders van klager op 24 oktober 2011 brieven aan betrokkenen verzonden, waarmee mogelijke vorderingen zijn gestuit.

1.12 Bij brief van 30 mei 2014 heeft klager zich over het handelen van verweerder en de curator bij de deken beklaagd.

 

2. KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder/verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder – en de curator -, dat hij:

a. klager aansprakelijk heeft gehouden voor de schulden van P B.V., terwijl de andere twee (middellijke) aandeelhouders/bestuurders, de heren K en R, ten onrechte buiten schot zijn gebleven en verweerder hen op geen enkele wijze kritisch tegemoet is getreden;

b. doelbewust heeft meegeholpen en meegedaan aan de strafbare gedragingen van de heren K en R, vermoedelijk voor eigen financieel voordeel. In dat kader beschuldigt klager verweerder en de curator van diefstal van grote sommen geld uit de boedel, valsheid in geschrifte en paulianeus handelen met betrekking tot het niet-innen van schulden bij de heren K en R en het niet vervolgen van de heren K en R voor faillissementsfraude.

 

3. BEOORDELING

3.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

3.2 Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline is een advocaat die optreedt als faillissementscurator onderworpen aan het tuchtrecht voor advocaten, met dien verstande dat hem slechts een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt indien hij zich bij de vervulling van zijn taak als curator zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Voor een advocaat die optreedt als curator geldt voorts dat de rechter-commissaris toezicht houdt op het beheer en de vereffening van de failliete boedel door de curator en dat de curator aan deze rechter-commissaris verantwoording verschuldigd is. Het is dan ook niet de taak van de tuchtrechter om de bezwaren te beoordelen die een failliet of een bij het faillissement betrokkene heeft wat betreft het beleid van de curator. Dit is slechts anders wanneer zou blijken dat de curator zich in diens hoedanigheid van curator heeft misdragen en daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Daar uit het dossier blijkt dat verweerder in de onderhavige kwestie enkel werkzaamheden heeft verricht namens de curator, is op het handelen van verweerder het hiervoor vermelde van toepassing. Aan de hand van voormelde maatstaf zal de voorzitter de klacht beoordelen.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

3.3 Uit het dossier blijkt dat klager c.s. in twee instanties door de rechter zijn veroordeeld tot betaling van bedragen aan de boedel en dat die veroordeling onherroepelijk is. Voorts blijkt uit het dossier dat verweerder heeft onderbouwd wat het beleid van de curator is ten aanzien van mogelijke vorderingen op de heren K en R, terzake waarvan verweerder namens de curator stuitingsbrieven heeft geschreven. 

Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verweerder zich heeft gedragen op een wijze die een overtreding van de hierboven onder 3.2 vermelde norm inhoudt.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.4 Verweerder heeft de in dit klachtonderdeel vervatte verwijten met kracht weersproken en heeft aangevoerd dat klager nog geen begin van bewijs voor zijn stellingen heeft aangevoerd. Verweerder beschouwt het als smaad.

3.5 Tegenover de betwisting van verweerder heeft klager zijn verwijten geenszins onderbouwd.

3.6 De in dit klachtonderdeel staande verwijten missen aldus feitelijke grondslag.

3.7 Gelet op het voorgaande dient de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4. BESLISSING

Verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

  

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P. Rijpstra, griffier op 29 januari 2015.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 30 januari 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager/klaagster/klagers en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s-Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.