Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-02-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:95

Zaaknummer

R. 4708/15.18

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij.

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat hij in deze kwestie getracht heeft feitelijke gegevens te overleggen aan de rechtbank, zijnde getuigenverklaringen van direct betrokkenen bij het incident. Hetgeen door verweerder is opgenomen in zijn pleitnota is de duiding die zijn cliënte aan deze getuigenverklaringen heeft gegeven. Niet is gebleken dat verweerder willens en wetens feiten heeft vermeld waarvan hij wist of behoorde te weten dat ze onjuist waren. De voorzitter is van oordeel dat verweerder met zijn handelwijze binnen de grenzen is gebleven van de vrijheid die hij als advocaat van klaagsters wederpartij heeft. Mogelijk had de thans ingediende klacht voorkomen kunnen worden indien verweerder binnen de daartoe gestelde termijn de betreffende getuigenverklaringen daadwerkelijk bij de rechtbank had ingediend, zodat de rechtbank hiervan kennis had kunnen nemen en verweerder het gestelde wellicht duidelijker had kunnen omschrijven. Dit nalaten leidt echter evenmin tot de vaststelling dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 19 januari 2015 met kenmerk R 2014/111 edl, door de raad ontvangen op 20 januari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft een partij bijgestaan in een gerechtelijke procedure, waarbij klaagster ook betrokken was.

1.3 Op 15 juli 2011 heeft een brand gewoed in de zendmasten in L. en H.

1.4 Klaagster is aanbieder van etheromroepdiensten en had daarom in beide zendmasten zendapparatuur en antennes staan. Vanwege de brand was klaagster in de periode 18 juli 2011 tot 28 september 2011 niet in staat haar contractuele verplichtingen jegens haar klant X. na te komen.

1.5 Naar aanleiding daarvan heeft X, een gerechtelijke procedure aangespannen tegen klaagster en Y, van welke de laatste verweerder de raadsman was. Klaagster heeft de cliënten van verweerder in vrijwaring in de procedure betrokken.

1.6 In deze procedure heeft op 27 januari 2014 een comparitie plaatsgevonden bij de rechtbank Amsterdam.

1.7 Verweerder heeft pleitaantekeningen voorgedragen. Voor zover in deze relevant heeft verweerder het volgende gesteld (onderdeel 9, 4e tot en met 10e regel):

..

“Belangrijker is echter dat alle werknemers van de aannemer van klaagster (red.) die werkzaam waren in de buismast van Hoogersmilde hebben verklaard dat zij hebben waargenomen dat het zendsysteem (dat zij nota bene zelf hadden aangebracht) van klaagster (red.) na enkele dagen te hebben gesmeuld de brand veroorzaakte (zie overgelegde getuigenverklaringen). De ontkenning van klaagster (red.) dat haar zendsystemen verantwoordelijk waren voor beide branden is derhalve tegen beter weten in gedaan”.

1.8 Bij brief van 12 maart 2014 heeft de advocaat van klaagster verweerder gewezen op het feit dat hij ter gelegenheid van de comparitie gedragsregel 30 heeft geschonden en hem gevraagd de rechtbank te berichten dat voornoemde geciteerde stellingen in zijn comparitie aantekeningen onjuist zijn.

1.9 Verweerder heeft dit bij brief van 21 maart 2014 geweigerd.

1.10 Bij vonnis van 7 mei 2014 heeft de Rechtbank Amsterdam onder meer de cliënten van verweerder (in vrijwaring) veroordeeld te betalen waartoe klaagster in de hoofdprocedure toe veroordeeld is.

1.11 Bij brief van 28 mei 2014 heeft de gemachtigde van klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij tijdens de comparitie in voormelde procedure willens en wetens onjuiste uitlatingen heeft gedaan.

2.2 Meer specifiek meent klaagster dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door de volgende tekst uit te spreken: “Belangrijker is echter dat alle werknemers van de aannemer van klaagster (red.) die werkzaam waren in de buismast van Hoogersmilde hebben verklaard dat zij hebben waargenomen dat het zendsysteem (dat zij nota bene zelf hadden aangebracht) van klaagster (red.) na enkele dagen te hebben gesmeuld de brand veroorzaakte (zie overgelegde getuigenverklaringen). De ontkenning van klaagster (red.) daar haar zendsystemen verantwoordelijk waren voor beide branden is derhalve tegen beter weten in gedaan”.

2.3 Klaagster meent dat deze bewering feitelijk onjuist is en niet volgt uit de door verweerder genoemde getuigenverklaringen. Van de vier verklaringen verklaart alleen getuige 6 een kabel te hebben zien branden die volgens hem van klaagster was. Of dat de oorzaak van de brand was kon hij niet bepalen en evenmin kon hij uitsluiten dat er niet meer kabels aan het branden waren. De andere drie verklaringen bevatten geen waarnemingen van de betreffende medewerkers. Bovendien zijn er in totaal 11 werknemers gehoord die aanwezig waren op de zendmast S. op 11 juli 2011 waarvan een groot deel in het geheel niet door verweerder is overgelegd om de begrijpelijke reden dat daarin namelijk evenmin werd verklaard dat die werknemers hebben waargenomen dat het zendsysteem van klaagster de brand veroorzaakte. Onder die omstandigheden meent klaagster dat het zonder enig voorbehoud stellen dat alle medewerkers van de aannemer van klaagster zouden hebben waargenomen dat de brand is veroorzaakt door het zendsysteem van klaagster onjuist en bewust misleidend voor de rechtbank.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder is van mening dat het zijn taak is om als advocaat het standpunt van zijn cliënte naar voren te brengen. In dat kader heeft verweerder gesteld: “Het is het standpunt van mijn cliënte dat uit de verklaringen (maar ook uit alle overige omstandigheden) volgt dat de brand in de buismast van Hoogersmilde in het zendsysteem van klaagster (red.) ontstond en dat systeem dus die brand heeft veroorzaakt”.

3.2 Verweerder geeft aan betoogd te hebben dat alle werknemers die in de buismast werkzaam waren, hebben verklaard dat zij hebben waargenomen dat het zendsysteem van klaagster na enkele dagen te hebben gesmeuld de brand veroorzaakte. Hij merkt op dat klaagster in de klachtbrief heeft gesteld dat daarmee bedoeld zou zijn dat alle elf werknemers die werden gehoord dit verklaard hebben. Verweerder heeft gesteld dat dit niet in zijn pleitnota. In de pleitnota staat:

3.3 “Niet alle werknemers van AAA waren aanwezig of werkzaam in de buismast, dat waren er drie (en mogelijk vier)”.

3.4 Verweerder heeft gesteld dat de zendmast in H. bestond uit een betonnen onderconstructie van de juridisch eigenaar A. met daarop een stalen buismast, waarvan N, cliënte van verweerder, economisch eigenaar was. Verweerder heeft voorts gesteld dat de brand is ontstaan in de buismast. Ook heeft verweerder aangegeven dat uit de elf getuigenverklaringen volgt dat van de elf aanwezige personen “er zich drie ten tijde van het ontstaan van de brand bevonden en aan het werk waren in de stalen buismast”. Dit zijn de werknemers waar verweerder aan refereerde.

3.5 Verweerder heeft tijdens de comparitie wel gesteld dat het weergegeven citaat in de pleitnota onderbouwd wordt door de elf getuigen van AAA:

.. “Alle (drie) werknemers van AAA die werkzaam waren in de buismast van Hoogersmilde hebben verklaard dat zij hebben waargenomen dat het zendsysteem van klaagster (red.)in brand stond. Dat was wat als eerste brandde en dus ook de brand veroorzaakte (getuige 6 verklaart dat zelfs letterlijk waar hij de vraag van de verbalisant kaatst met de opmerking “Ja zeg jij het maar. Die stond er al 60 jaar of zo. “Ergo, volgens hem veroorzaakt niet de toren brand, maar de kabel/feeder/installatie van klaagster (red.)). Ook verklaarden twee getuigen (daar staat niet “alle”) die werkzaam waren in de buismast dat de kabels van klaagster (red.) enkele dagen smeulden, althans één sprak over twee dagen en één over de ochtend voor de brand. Getuige 8 stelt onomwonden dat zij dat allemaal hadden geroken. getuige 6 zag de brand in het systeem van klaagster (red.) ontstaan en de andere getuigen verklaarden dat zij het systeem van klaagster (red.) zagen branden.”

3.6 Verweerder is van mening dat hij in het kader van de betreffende procedure heeft getracht feitelijke gegevens te verstrekken aan de rechtbank. Verweerder is voorts van mening dat, voor zover klaagster wil betogen dat hij van die feitelijke gegevens een onjuiste duiding gaf in zijn toelichting, hij de vrijheid heeft daarin de duiding van zijn cliënte te geven.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Klaagster verwijt verweerder dat hij bewust onjuiste mededelingen aan de rechter heeft gedaan. Verweerder heeft dit betwist en aangegeven dat zijn mededelingen wel degelijk juist zijn en in overeenstemming met de stukken waarnaar hij heeft verwezen.

4.3 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.4 Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat hij in deze kwestie getracht heeft feitelijke gegevens te overleggen aan de rechtbank, zijnde getuigenverklaringen van direct betrokkenen bij het incident. Hetgeen door verweerder is opgenomen in zijn pleitnota is de duiding die zijn cliënte aan deze getuigenverklaringen heeft gegeven. Niet is gebleken dat verweerder willens en wetens feiten heeft vermeld waarvan hij wist of behoorde te weten dat ze onjuist waren. De voorzitter is van oordeel dat verweerder met zijn handelwijze  binnen de grenzen is gebleven van de vrijheid die hij als advocaat van klaagsters wederpartij heeft. Mogelijk had de thans ingediende klacht voorkomen kunnen worden indien verweerder binnen de daartoe gestelde termijn de betreffende getuigenverklaringen daadwerkelijk bij de rechtbank had ingediend, zodat de rechtbank hiervan kennis had kunnen nemen en verweerder het gestelde wellicht duidelijker had kunnen omschrijven. Dit nalaten leidt echter evenmin tot de vaststelling dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 12 februari 2015.

Griffier  Voorzitter

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 13 februari 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.