Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-07-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2015:116
Zaaknummer
15-83
Inhoudsindicatie
Klager klaagt tegen de curator in zijn faillissement dat inmiddels is opgeheven wegens gebrek aan baten. Klacht is kennelijk ongegrond. Niet gebleken is dat de curator zich in zijn hoedanigheid van curator heeft misdragen en daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.
Uitspraak
Beslissing van 6 juli 2015
in de zaak 15-83
naar aanleiding van de klacht van:
De heer [naam]
[adres]
klager
tegen:
mr. [naam]
voorheen advocaat te [plaats]
thans advocaat te [plaats]
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 4 juni 2015 met kenmerk K 13/85 door de raad ontvangen op 8 juni 2015, en van de stukken die zijn vermeld op de in deze brief beschreven inventarislijst en die zijn genummerd van 1 tot en met 24.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager is bij vonnis van 18 oktober 2011 in staat van faillissement verklaard. Verweerder is tot curator in dit faillissement benoemd.
1.3 Bij beschikking van de rechtbank Zutphen van 4 september 2012 is het faillissement van klager opgeheven wegens gebrek aan baten.
1.4 Bij proces-verbaal van 27 november 2012 heeft de rechter-commissaris in het faillissement de door verweerder afgelegde rekening en verantwoording van zijn beheer als curator goedgekeurd.
1.5 Bij brief van 26 januari 2015 heeft klager zich bij de rechter-commissaris beklaagd over verweerder. De rechter-commissaris heeft verweerder bij brief van 6 februari 2015 bericht dat hij niet (meer) bevoegd is de klacht te behandelen.
1.6 Anderhalf jaar daarvoor, bij e-mail van 3 juni 2013 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend. Bij brief van 26 juni 2013 heeft verweerder geantwoord waarna klager, ruim een jaar later, bij brief van 4 november 2014 op het verweer heeft gereageerd.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) beslag te leggen op de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget tijdens het faillissement van klager;
b) klager ten onrechte te beschuldigen van faillissementsfraude;
c) de verkoop van klagers woning te bespoedigen;
d) een buitensporig salaris te innen;
e) na te laten onderzoek te doen naar het door klager aangekaarte frauduleus handelen door de familie van klagers ex-partner.
2. 2 Klager stelt dat verweerder, door te handelen zoals onder a) beschreven, in strijd met de wet heeft gehandeld en dat de toeslagen terugbetaald dienen te worden.
2.3 Voorts stelt klager dat, als gevolg van het feit dat verweerder hem beschuldigde van faillissementsfraude het faillissement niet omgezet kon worden in een schuldsanering.
3 VERWEER
3.1 Verweerder wijst erop dat een advocaat die optreedt als faillissementscurator slechts dan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt indien hij zich bij de vervulling van zijn taak als curator zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Daarvan is geen sprake geweest, zo stelt verweerder, zodat hij verzoekt de klacht af te wijzen.
4 BEOORDELING
4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.
4.2 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.3 Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline is een advocaat die optreedt als faillissementscurator onderworpen aan het tuchtrecht voor advocaten, met dien verstande dat hem slechts een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt indien hij zich bij de vervulling van zijn taak als curator zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Voor een advocaat die optreedt als curator geldt voorts dat de rechter-commissaris toezicht houdt op het beheer en de vereffening van de failliete boedel door de curator en dat de curator aan deze rechter-commissaris verantwoording verschuldigd is. Het is dan ook niet de taak van de tuchtrechter om de bezwaren te beoordelen die een failliet of een bij het faillissement betrokkene heeft wat betreft het beleid van de curator. Dit is slechts anders wanneer zou blijken dat de curator zich in diens hoedanigheid van curator heeft misdragen en daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Aan de hand van voormelde maatstaf zal de voorzitter de klacht beoordelen.
ad klachtonderdeel a)
4.4 Op grond van de faillissementswet omvat een faillissement het gehele vermogen van de failliet ten tijde van de faillietverklaring alsmede al hetgeen de failliet gedurende het faillissement verwerft. In faillissementen van natuurlijke personen is het gebruikelijk dat de rechtbank een zogenaamd ‘maandelijks vrij te laten bedrag’ vaststelt. Dit bedrag komt dan elke maand aan de failliet toe en al de overige maandelijkse inkomsten van de failliet vallen in het faillissement.
4.5 Uit de stukken blijkt dat verweerder klager bij e-mail van 1 mei 2012 heeft laten weten dat het door de rechtbank vastgestelde vrij te laten bedrag € 1.151,60 per maand bedroeg en dat al het overige waar klager recht op heeft door hem als curator moet worden ingehouden en aan de schuldeisers moet worden uitgekeerd. Dit gold derhalve ook voor de toeslagen waar klager recht op had voor zover deze boven het vrij te laten bedrag van € 1.151,60 vielen.
4.6 Niet gesteld of gebleken is dat verweerder beslag heeft gelegd op gelden die onder het vrij te laten bedrag vielen of dat verweerder gelden heeft ingehouden die daarbinnen vielen. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.
ad) klachtonderdeel b)
4.7 Verweerder heeft uitgelegd dat en waarom hij van mening was dat sprake was van faillissementsfraude. Kort na het uitspreken van het faillissement was hem gebleken dat klager en zijn echtgenote twee auto’s die zij in eigendom hadden om niet in eigendom hadden overgedragen aan familieleden. Voorts heeft verweerder aangegeven dat hij van oordeel was dat klager niet voldeed aan zijn informatieverplichting ingevolge art. 105 van de Faillissementswet.
4.8 Het enkele feit dat klager het met het hierboven omschreven standpunt van verweerder niet eens is betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zoals onder r.o. 4.3 al is aangegeven is het niet de taak van de tuchtrechter om de bezwaren te beoordelen die een failliet heeft tegen het beleid van de curator. Dit is slechts anders wanneer zou blijken dat de curator zich in zijn hoedanigheid van curator heeft misdragen en daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Daarvan is echter niet gebleken. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.
ad) klachtonderdeel c)
4.9 Verweerder heeft aangegeven dat de bank, de hypotheekverstrekker, tijdens het faillissement klagers woning heeft laten verkopen omdat de hypotheekrente niet werd betaald. Volgens verweerder heeft hij daar geen zeggenschap in gehad. Klager heeft deze gang van zaken niet weersproken en heeft evenmin aangegeven op welke wijze verweerder bij de verkoop van klagers woning zich zodanig heeft misdragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond.
ad) klachtonderdeel d)
4.10 Het salaris van verweerder als curator is door de rechter-commissaris in het faillissement vastgesteld. Het is niet aan de tuchtrechter om nogmaals te beoordelen of dit op de juiste wijze is gebeurd. Dit zou anders kunnen zijn als duidelijk is dat de rechter-commissaris een zodanig evident onjuiste beslissing heeft genomen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur dreigt te worden geschaad. Daarvan is echter geen sprake. Klachtonderdeel d) deelt het lot van de overige klachtonderdelen.
ad) klachtonderdeel e)
4.11 Ook het laatste klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Verweerder heeft uitgelegd dat hem kort na het uitspreken van het faillissement was gebleken dat klager en zijn echtgenote twee auto’s die zij in eigendom hadden om niet in eigendom hadden overgedragen aan familieleden. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan met klager en zijn familieleden (naar de voorzitter begrijpt ook met de familieleden van de ex-echtgenote van klager) een regeling getroffen. Verweerder heeft gesteld dat klager ook al bij de rechter-commissaris bezwaar heeft gemaakt tegen zijn handelwijze en dat de rechter-commissaris klagers klacht heeft afgewezen.
4.12 Ook hier geldt dat het niet de taak van de tuchtrechter is om het beleid van de curator nogmaals te beoordelen. Klager heeft onvoldoende feiten gesteld om tot een ander oordeel te komen.
BESLISSING
Wijst de klacht af in alle onderdelen.
Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 6 juli 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 6 juli 2015 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:
• klager
en per gewone post aan:
• verweerder
• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland
• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten