Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2015:122

Zaaknummer

14-330A

Inhoudsindicatie

Diverse klachten tegen eigen advocaat gegrond. Voorwaardelijke schorsing. Verweerder heeft verzuimd tijdig van grieven te dienen en klaagster daarvan tijdig op de hoogte te stellen. In appel excessief en in strijd met gemaakte afspraak tijd gedeclareerd voor niet op schrift gestelde memorie. Klachten over onder meer kwaliteit dienstverlening in eerste aanleg en niet voeren van schikkingsonderhandelingen ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 19 mei 2015

in de zaak 14-330A

naar aanleiding van de klacht van:

B.V.

gemachtigde:

mr.

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

gemachtigden:

mr.

mr.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 1 december 2014 met kenmerk 4014-0348, door de raad ontvangen op 2 december 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 maart 2015 in aanwezigheid van klaagster, verweerder en hun gemachtigden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1. bedoelde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 14 genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

Procedure eerste aanleg en appel

2.2 Verweerder heeft vanaf 2004/2005 in diverse dossiers werkzaamheden voor klaagster verricht. De klacht ziet op  de bijstand van verweerder in 2009 en volgende jaren in een procedure tegen een derde (een leverancier, hierna ook "de wederpartij") met betrekking tot de afname van een partij staal.

2.3 Klaagster heeft verweerder bij e-mail van 26 november 2008 een drietal stukken toegestuurd: door klaagster voor akkoord getekende prijsafspraken die op 19 september 2007 en 26 maart 2008 aan de leverancier zijn gefaxt, tezamen met de fax van 6 oktober 2008 van de leverancier die volgens klaagster geen contract, maar slechts een offerte is. De kwestie had een belang van ruim EUR 1 miljoen. Verweerder heeft telefonisch geadviseerd dat de positie van klaagster sterk was.

2.4 Bij e-mail van 7 mei 2009 heeft klaagster de in 2.3 genoemde stukken opnieuw aan verweerder gestuurd en hem nogmaals verzocht contact met haar op te nemen. Bij e-mail van 11 mei 2008 heeft klaagster verweerder de gevoerde correspondentie toegestuurd, alsmede haar conceptbrief die zij nog wilde versturen alvorens de zaak aan verweerder over te dragen.

2.5 Klaagster heeft deze brief op 12 mei 2009, na goedkeuring van het concept door verweerder, aan de wederpartij gestuurd. De reactie van 20 mei 2009 van de wederpartij heeft klaagster doorgestuurd aan verweerder. De wederpartij sommeerde klaagster de overeenkomst te bevestigen bij gebreke waarvan zou worden gedagvaard.

2.6 Verweerder heeft bij e-mail van 22 mei 2009 klaagster voorgesteld de advocaat van de wederpartij te berichten dat hij voor klaagster optrad. In de e-mail staat voorts, voor zover relevant:

"Wat de brief van [de wederpartij] betreft.

Het is een uiterst kort briefje zonder enige uitleg waarom hij van mening is dat er een overeenkomst zou zijn. Ook is niet duidelijk welke correspondentie hij heeft ontvangen van [de wederpartij].

In het verleden hebben we ook gesproken over de enerzijds duidelijke correspondentie waarin opdracht wordt gegeven, waartegen anderzijds staat dat er vroeger altijd een aparte opdrachtbevestiging werd verzonden en voor akkoord verzonden.

In deze werden jullie "overvallen" door een vertegenwoordiger van [de wederpartij] dat zij een meevaller hadden en goedkoop een partij hadden ingekocht, hetgeen later niet waar bleek te zijn. De prijs bleek geen meevaller maar te hoog en het staal moesten zijzelf, blijkens hun correspondentie, nog inkopen.

Jullie voelen je misleid bij deze mogelijke aankoop en hebben uiteindelijk geen bestelling gedaan conform bij voorgaande bestellingen geschiedde."

2.7 Bij brief van 25 mei 2009 aan de advocaat van de wederpartij heeft verweerder zich als advocaat van klaagster bekendgemaakt en bericht dat hij op de zaak zou terugkomen.

2.8 Op 22 juni 2009 heeft verweerder de wederpartij schriftelijk bericht dat en waarom sprake was van een offerte en dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen. De brief is in concept aan klaagster voorgelegd. Klaagster is op 30 juni 2009 gedagvaard door de wederpartij tegen de zitting van 22 juli 2009 van Rechtbank Den Bosch.

2.9 Op 17 juli 2009 heeft klaagster een uiteenzetting van haar standpunt met betrekking tot de claim van de wederpartij aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft op 29 september 2009 een conclusie van antwoord tevens houdende incidentele conclusie tot onbevoegdheid ingediend. In het incident heeft verweerder betoogd dat klaagster niet gehouden was aan de leveringsvoorwaarden van de wederpartij en dat klaagster daarom gedagvaard had moet worden voor Rechtbank Breda.

2.10 Op 9 november 2009 heeft verweerder een akte uitlating producties ingediend. De rechtbank heeft de akte geweigerd op de grond dat het een verkapte conclusie is. In een e-mail van 12 november 2009 schrijft verweerder aan klaagster, voor zover relevant:

"Het is altijd de truc om in zo’n akte meer op te nemen en sommige rechtbanken zijn er makkelijker mee dan anderen."

2.11 Op 25 november 2009 is de akte in gewijzigde vorm opnieuw ingediend en door de rechtbank geaccepteerd.

2.12 De rechtbank heeft de incidentele vordering tot onbevoegdheid bij tussenvonnis van 20 januari 2010 afgewezen, welk vonnis verweerder bij brief van 21 januari 2010 aan klaagster heeft gestuurd. In deze brief schrijft verweerder, voor zover relevant:

"Helaas heeft de rechtbank bij tussenvonnis ons in het ongelijk gesteld ter zake de leveringsvoorwaarden van [de wederpartij]. De zitting blijft derhalve in Den Bosch en wij krijgen een datum voor comparitie van partijen. Het is jammer dat de rechtbank niet met ons meeging daarin, maar wel te begrijpen. De proceskosten zal ik rechtstreeks overmaken aan [de wederpartij]."

2.13 Bij brief van 20 mei 2010 aan klaagster heeft de wederpartij de op of omstreeks 18 september 2008 tussen partijen veronderstellenderwijs gesloten overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden. De wederpartij heeft derhalve in plaats van nakoming vergoeding van de schade die zij als gevolg van de ontbinding lijdt, gevorderd. Verweerder heeft bij e-mail van

21 mei 2010 aan klaagster bevestigd dat de wederpartij hem een afschrift van deze brief heeft gestuurd. Verweerder heeft, voor zover relevant, geschreven:

"Wij zullen dezer dagen wel een eiswijziging krijgen."

2.14 Op 1 juni 2010 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden. Op 30 juni 2010 heeft de wederpartij een akte eiswijziging genomen inhoudende een eis tot schadevergoeding.

2.15 Op 22 juli 2010 heeft verweerder een concept antwoordakte aan klaagster gestuurd. De betreffende e-mail luidt voor zover relevant:

"Wil jij in punt 15 de huidige prijs invullen, dan wel aan mij doorgeven opdat ik morgen de akte kan doorzenden."

2.16 In een e-mail van 26 juli 2010, waarin verweerder een aangepast concept aan klaagster heeft gestuurd staat, voor zover relevant:

"De prijs mocht dan wel 742 euro bedragen maar, indien jullie zouden inkopen dan kwam daar 70 euro bij. Ik geef dat aan omdat daaruit blijkt dat de "marktconforme prijs" in juni 2010 niet 742 euro maar 812 euro zou zijn en maar 67 euro afwijkt van de 879 euro. Ben je het daar mee eens?"

2.17 De definitieve akte is op 27 juli 2010 aan klaagster gestuurd. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 26 januari 2011 een bewijsopdracht gegeven aan de wederpartij van klaagster.

2.18 Op 9 mei 2011 en 30 september 2011 hebben getuigenverhoren plaatsgevonden. Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 27 september 2011 een lijst met 44 vragen toegestuurd, die klaagster op 29 september 2011 heeft beantwoord. De contra-enquête heeft op 16 december 2011 plaatsgevonden.

2.19 Verweerder heeft klaagster bij e-mail van 8 februari 2012 zijn conclusie van antwoord na getuigenverhoor gestuurd. In dit bericht heeft hij geschreven:

"Bijgaand de conclusie na enquete. Deze conclusie dient 15 februari a.s. Is het mogelijk deze door te nemen en mij vrijdagochtend uiterlijk te berichten voor evt. wijzigingen? Zondag ben ik een week op wintersport."

2.20 Bij vonnis van 31 oktober 2012 is klaagster veroordeeld aan de wederpartij een schadevergoeding te betalen van EUR 468.107,99 te vermeerderen met wettelijke rente. Verweerder heeft het vonnis op 1 november 2012 aan klaagster gestuurd. Verweerder heeft de wettelijke handelsrente berekend in plaats van de wettelijke rente resulterend in een te betalen bedrag van EUR 556.539,23.

2.21 In een e-mail van 1 november 2012 aan klaagster schrijft verweerder voor zover relevant over het eindvonnis:

"Het is een vonnis, waarin naar een eindoordeel is toegepraat.

(…)

Ik vind het een gelegenheidsvonnis en in eerste instantie ben ik van mening dat hoger beroep dient te worden ingesteld, opdat deze procedure opnieuw in zijn totaliteit moet worden beoordeeld.

(…)

Wel wil ik ook dit vonnis enige dagen laten bezinken voor mijn definitief oordeel, maar dit vonnis gaat wel heel erg "een richting" op."

2.22 In een tweede e-mail van 1 november 2012 heeft verweerder aan klaagster geschreven:

"Hieronder de verzochte renteberekening. Veel geld."

Verweerder vervolgt, vetgedrukt, met:

"Inmiddels heb ik het tussenvonnis aan het eindvonnis met twee kantoorgenoten besproken en beiden zijn van mening dat in het eindvonnis de uitgangspunten van het tussenvonnis niet in acht zijn genomen en de overwegingen “rammelen”."

Verweerder sluit dit bericht af met:

"Morgen bespreken we het in de groep, omdat het zoveel vragen oproept. Morgen zal ik je daarvan berichten."

2.23 Bij e-mail 2 november 2012 stuurt klaagster verweerder de betalingsopdracht, die zij voornemens is te verstrekken ten gunste van de wederpartij, met de vraag of deze akkoord is. De e-mail vermeldt een bedrag van EUR 88.431,21 aan wettelijke rente.

2.24 Bij e-mail van 2 november 2012 antwoordt verweerder, voor zover relevant:

"De bedragen kloppen. (…)

In beroep behoort dit vonnis te worden vernietigd. Het hof behandelt de zaak dan weer geheel opnieuw."

2.25 De wederpartij heeft betaling verzocht van een bedrag van EUR 38.658,71 aan rente. In een e-mail van 5 november 2012 schrijft verweerder over de advocaat van de wederpartij:

"Hij heeft nog niet in de gaten dat het renteverhaal niet klopt."

2.26 Het exploot waarmee het vonnis aan klaagster is betekend vermeld een totaal te betalen bedrag van EUR 518.931,95, welk bedrag klaagster heeft voldaan.

2.27 Een e-mail van 29 november 2012 van verweerder aan klaagster luidt, voor zover relevant:

"Voor de appelprocedure voor het hof in deze zaak sprak ik vanochtend telefonisch met je af dat ik in deze zaak zal factureren tot een bedrag van

€ 7.500, ex kosten, waaronder griffierechten en BTW. De overige, niet gefactureerde, uren zullen alleen dan verschuldigd zijn indien in rechte danwel middels minnelijke regeling er een positief resultaat wordt behaald.

(…)

Ik zal zo spoedig mogelijk de appeldagvaarding uitbrengen."

2.28 Verweerder heeft appel ingesteld. Op dit appel waren de regels van de pilot civiele dagvaardingszaken bij het Gerechtshof Den Bosch van toepassing. Op grond van het toepasselijke procesreglement worden termijnen ambtshalve gehandhaafd. Bij e-mail van 8 februari 2013 heeft verweerder klaagster bericht dat hij met de memorie van grieven "aan de gang" was.

2.29 Bij e-mail van 14 februari 2013 heeft verweerder klaagster bericht dat het hof op grond van een pilotregeling een ‘comparitie na aanbrengen’ voorstelde. De comparitie vond plaats op 6 mei 2013. De comparitie is aangehouden om partijen de gelegenheid te bieden de zaak te schikken. Partijen hebben aanvankelijk met tussenkomst van hun advocaten en later zonder advocaten schikkingsonderhandelingen gevoerd. Een e-mail van 16 juli 2013 van klaagster aan verweerder luidt, onder meer:

"[de wederpartij] komt niet meer met een nieuw voorstel, zoveel is mij nu wel duidelijk. Wat mij betreft kan jij het Hof alvast aanschrijven."

2.30 Verweerder heeft het hof op 25 juli 2013 verzocht de zaak op de rol te plaatsen voor memorie van grieven. In augustus en september 2013 hebben partijen onderling een schikking beproefd. Op 3 september 2013 heeft verweerder uitstel verzocht voor de memorie van grieven op de rol van 10 september 2013. Het hof heeft uitstel verleend tot 8 oktober 2013. Verweerder heeft op die roldatum geen uitstel gevraagd en ook niet van grieven gediend, waarna het hof akte niet dienen heeft verleend.

2.31 Verweerder heeft het hof op 10 oktober 2013 verzocht hem een laatste uitstel te verlenen, welk verzoek is afgewezen op 15 oktober 2013. Van 28 oktober 2013 tot 1 november 2013 was verweerder met vakantie.

2.32 Klaagster heeft op 29 oktober de voicemail van verweerder ingesproken en hem bij e-mail van 30 oktober 2013 gevraagd naar de stand van zaken. Verweerder heeft klaagster op 7 november 2013 telefonisch bericht dat de termijn voor het indienen van de memorie van grieven was verstreken.

2.33 Bij arrest van 19 november 2013 is klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het appel.

2.34 Op 22 november 2013 is een negatief cassatieadvies gegeven door de advocaat van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van verweerder. Verweerder heeft dit advies bij e-mail van 6 december 2013 aan klaagster gestuurd. Hij schrijft onder meer:

"Het is al weer enige weken geleden dat ik je belde over de pilot van het Hof Den Bosch op grond waarvan een akte van niet dienen werd uitgedeeld en de procedure daarmede aan een eind kwam."

2.35 Klaagster heeft verweerder op 11 december 2013 schriftelijk aansprakelijk gesteld voor alle schade als gevolg van het niet dienen van de memorie van grieven.

Declaraties

2.36 Verweerder heeft klaagster maandelijks gespecificeerde declaraties gestuurd. Voor de werkzaamheden in de procedure in eerste aanleg is een bedrag van ca. EUR 42.000 in rekening gebracht over een periode van 3 jaar.

2.37 Blijkens een declaratie van 10 december 2012 is een bedrag van

EUR 274,17 besteed aan de voorbereiding van het appel. Klaagster heeft deze declaratie voldaan.

2.38 In de periode januari 2013 tot en met mei 2013 zijn maandelijks declaraties verstuurd voor een totaalbedrag van EUR 16.909,34 inclusief BTW. Klaagster heeft deze declaraties voldaan tot een bedrag van EUR 7.500 exclusief kantoorkosten en BTW. De urenspecificaties vermelden in totaal ca. 31 uur voor "opstellen memorie van grieven". De tijd is in de periode januari 2013 en februari 2013 besteed aan het inspreken van bandjes ten behoeve van de memorie van grieven. Medio 2013 is het kantoor van verweerder overgegaan op een digitaal dicteersysteem. De bandjes zijn nooit uitgewerkt en verloren gegaan. Een concept voor de memorie is niet op schrift gesteld.

2.39 Bij brief van 6 mei 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1. geen poging heeft gedaan om voorafgaand aan de procedure te komen tot een regeling in der minne met de wederpartij, zich geen goed beeld gevormd van de zaak en het heeft laten aankomen op een procedure, terwijl verweerder wel de mogelijkheid heeft gehad om met de advocaat van de wederpartij te onderhandelen en aldus dagvaarding te voorkomen;

2.  heeft verzuimd bij de advocaat van de wederpartij om een nadere onderbouwing te vragen van de vordering van de wederpartij;

3.  klaagster niet heeft gewezen op de risico’s die klaagster zou lopen indien de vordering van de wederpartij zou worden toegewezen;

4.  klaagster tijdens de procedure in eerste aanleg niet heeft gewezen op de mogelijkheid dat de wederpartij haar vordering zou kunnen wijzigen;

5.  heeft verzuimd klaagster te adviseren hoe om te gaan met de mededeling van de wederpartij tijdens een bespreking met klaagster dat de wederpartij de gehele litigieuze voorraad staal dan wel een groot deel van die voorraad had verkocht, klaagster niet heeft gewezen op het belang van een bevestiging van de verkoop en overlegging van bewijsstukken met betrekking tot die verkoop, zulks teneinde te kunnen controleren of de door de wederpartij verkochte partij wel de partij was waarvan de wederpartij stelde dat deze voor klaagster was aangekocht. Door dit verzuim heeft klaagster ook de verkoopprijs niet kunnen controleren;

6.  geen of onvoldoende verweer heeft gevoerd tegen de gewijzigde eisen van de wederpartij tot schadevergoeding, waardoor deze eis is toegewezen;

7. processtukken aan rechtbank en hof heeft toegezonden zonder deze op voorhand met klaagster te bespreken, waaronder de conclusie van antwoord en de eerste akte uitlating producties;

8. zonder overleg met en toestemming van klaagster een (kansloos) bevoegdheidsincident heeft opgeworpen en na verlies van dat incident de daarmee gepaard gaande kosten niet heeft gecrediteerd;

9.  klaagster noch de appeldagvaarding noch het arrest van het Gerechtshof Den Bosch heeft toegezonden;

10. brieven en e-mails heeft verzonden aan de wederpartij zonder de inhoud vooraf met klaagster af te stemmen en zonder klaagster daarvan een kopie te zenden;

11. ter zake de akte uitlating producties van 11 november 2009 klaagster een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven met betrekking tot de kans dat de rechtbank die akte uitlating producties zou accepteren;

12.  nadat de rechtbank in eerste aanleg de eis van de wederpartij had toegewezen een verkeerde berekening heeft gemaakt van de wettelijke rente over de toegewezen hoofdsom, en, nadat hij daarop is gewezen door klaagster, heeft volgehouden dat zijn berekening correct was;

13. klaagster niet heeft gewezen op het procesrisico van hoger beroep. Verweerder had dit, aldus klaagster, wel moeten doen omdat klaagster dan anders zou hebben onderhandeld met de wederpartij en de kans groter zou zijn geweest dat klaagster met de wederpartij alsnog tot een minnelijke regeling zou zijn gekomen;

14. na het vastlopen van de onderhandelingen tussen klaagster en de wederpartij in appel, zelf had moeten trachten om tot een regeling te komen met de wederpartij dan wel moeten aandringen op voortzetting van de comparitie na aanbrengen omdat er onder leiding van de rechter wellicht alsnog tot een minnelijke regeling had kunnen worden gekomen met de wederpartij;

15. heeft verzuimd tijdig een memorie van grieven te nemen met als gevolg dat het hof akte niet-dienen heeft verleend. Verweerder heeft klaagster daarover voorts niet tijdig geïnformeerd, verweerder heeft verzuimd de rolberichten van het hof aan klaagster door te zenden, hij heeft pas na enkele verzoeken van klaagster aan klaagster bevestigd dat hij had verzuimd tijdig memorie van grieven te nemen en hij heeft klaagster niet medegedeeld dat het hof op 19 november 2013 een arrest had gewezen waarin klaagster niet ontvankelijk is verklaard;

16. klaagster nimmer het eindarrest van het hof heeft toegezonden;

17. klaagster niet (tijdig) heeft gewezen op de door verweerder gemaakte beroepsfout en heeft voorgehouden dat klaagster hem aansprakelijk diende te stellen voor de door klaagster door de beroepsfout van verweerder geleden schade;

18. klaagster niet heeft medegedeeld dat hij een cassatieadvies zou vragen en na ontvangst van het cassatieadvies, niet met klaagster heeft overlegd over de vraag of klaagster wellicht in cassatie wilde van het eindarrest van het hof;

19. zowel in eerste aanleg als in appel, excessief en boven de in appel afgesproken limiet van € 7.500,00 excl. B.T.W. heeft gedeclareerd, waaronder 31 uur voor het schrijven van een memorie van grieven die nooit is genomen en wellicht ook niet is geschreven en voorts werkzaamheden van kantoorgenoten zonder voorafgaand akkoord van klaagster in rekening heeft gebracht, en ook overigens voor eenvoudige werkzaamheden zoals het doorzenden van e-mailberichten veel en vaak dubbele tijd heeft geschreven.

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 De raad zal de 19 klachtonderdelen gerubriceerd in de volgende vier categorieën beoordelen:

I  kwaliteit dienstverlening/inspanningen van verweerder voor- en tijdens de procedure (klachtonderdelen 1, 2, 3, 5, 6, 12, 13 en 14);

II  informeren van klaagster (klachtonderdelen 4, 7, 8, 9, 10, 11, 16, en 18);

III verzuim tijdig van memorie van grieven te dienen waardoor het appel niet-ontvankelijk is verklaard (klachtonderdelen 15 en 17);

IV excessief declareren in eerste aanleg en in appel (klachtonderdeel 19).

Ad I – kwaliteit dienstverlening/inspanningen van verweerder voor- en tijdens de procedure

4.3 De raad stelt voorop dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.4 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en de cliënt daarover schriftelijk te informeren. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is.

4.5 De raad stelt vast dat eind mei 2009 klaagster er op grond van de brief van 20 mei 2009 van de wederpartij rekening mee diende te houden dat de wederpartij haar in rechte zou betrekken. In die periode, maar in ieder geval na de betekening van de dagvaarding, had verweerder klaagster – nadat hij zich een beeld had gevormd van de zaak – schriftelijk moeten wijzen op haar proceskansen en de daarmee verband houdende kosten. Uit het klachtdossier blijkt niet dat verweerder dit heeft gedaan, hoewel verweerder heeft aangevoerd zich zeer wel bewust te zijn van het feit dat iedere zaak (proces)risico’s meebrengt. In zijn e-mail van 22 mei 2009 aan klaagster heeft verweerder slechts kort het gerezen geschil weergegeven. Eind november 2008 heeft verweerder klaagster evenmin schriftelijk geadviseerd, hoewel het gaat om een zaak met een zeer aanmerkelijk belang.

4.6 Dat verweerder, zoals hij heeft aangevoerd, vertrouwen had in de procedure laat onverlet dat hij klaagster diende voor te lichten over de goede en kwade kansen van de zaak om misverstanden, zoals deze bij klaagster zijn ontstaan over de kans van slagen van de procedure, te voorkomen. Klaagster zou daardoor in staat zijn geweest om te beslissen over de stappen die in haar zaak gezet zouden worden, waaronder de vraag of het zinvol was eerst te trachten de zaak te schikken. Niet is gebleken is dat verweerder dit heeft gedaan. Dat verweerder niet kan worden verweten dat de wederpartij tot dagvaarding is overgegaan, doet daaraan niet af. Gelet op het voorgaande zijn klachtonderdelen 1 en 3 gegrond.

4.7 De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder het zonder dossieronderzoek op een procedure heeft laten aankomen. Verweerder heeft immers in mei 2009 na toezending van stukken door klaagster meegekeken met een brief van klaagster aan de wederpartij en op 22 mei 2009 en 22 juni 2009 over de zaak gecorrespondeerd met zowel klaagster als de wederpartij.

4.8 De raad overweegt in dit verband voorts dat weliswaar vaststaat dat verweerder, zoals klaagster hem in klachtonderdeel 2 verwijt, aan de advocaat van de wederpartij voorafgaand aan de procedure geen nadere onderbouwing van de vordering heeft gevraagd, maar verweerder heeft betwist dat hij daartoe gehouden was. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat klaagster heeft ingestemd met verzending van zijn brief van 22 juni 2009 (door verweerder abusievelijk aangeduid als een brief van 17 juni 2009), waarin hij de advocaat van de wederpartij bericht dat en waarom klaagster meent dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen. Klaagster heeft tegenover dit verweer geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel 2 is daarom ongegrond.

4.9 Van verweerder kan niet worden verlangd dat hij alle wendingen in een zaak van tevoren overziet. In zoverre treft geen doel het verwijt dat verweerder heeft verzuimd te adviseren over hoe klaagster diende om te gaan met de mededeling van de wederpartij tijdens een bespreking met klaagster dat deze de gehele litigieuze voorraad staal, dan wel een groot deel daarvan, had verkocht.

4.10 Wel diende verweerder vervolgens in de procedure adequaat op de ontstane situatie te reageren. Vaststaat dat verweerder klaagster erop heeft gewezen dat op dat moment een eiswijziging van de wederpartij voor de hand lag. Vaststaat ook dat verweerder de antwoordakte, waarin verweer is gevoerd tegen de daadwerkelijk gewijzigde eis, twee maal in concept aan klaagster heeft toegestuurd. Uit de e-mails van 22 juli 2010 en 26 juli 2010 blijkt dat de verkoopprijs van de partij staal aan de orde is gesteld. Ter zitting heeft verweerder voorts toegelicht dat men aan de nummers die aan een partij staal zijn toegekend kan zien welke partij verkocht was en dus ook of de wederpartij speciaal voor klaagster staal zou hebben ingekocht. Vaststaat ook dat verweerder de conclusie van antwoord na getuigenverhoor van 15 februari 2012 in concept aan klaagster heeft toegestuurd. In dit processtuk is volgens verweerder eveneens verweer gevoerd tegen de eiswijziging.

4.11 Gelet op hetgeen verweerder heeft aangevoerd heeft de raad niet kunnen vaststellen dat het verweer tegen de gewijzigde eis niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen van vakbekwaamheid. Gelet hierop kan evenmin worden vastgesteld dat de eis tot schadevergoeding is toegewezen omdat onvoldoende verweer is gevoerd. Klachtonderdelen 5 en 6 zijn dan ook ongegrond.

4.12 Ook het verwijt dat verweerder pas in september 2011 kritische vragen over het dossier heeft gesteld is niet komen vast te staan. Verweerder heeft -onvoldoende door klaagster weersproken - aangevoerd dat de vragenlijst die hij in september 2011 aan klaagster heeft toegestuurd diende ter voorbereiding op het in de procedure bepaalde getuigenverhoor.

4.13 Ten aanzien van het verwijt van klaagster dat verweerder een verkeerde berekening van de wettelijke rente over de bij het vonnis in eerste aanleg toegewezen hoofdsom heeft gemaakt, stelt de raad voorop dat verweerder gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid in financiële aangelegenheden (Gedragsregel 23).

4.14 Verweerder heeft erkend dat hij bij zijn berekening abusievelijk is uitgegaan van de hoge handelsrente ex artikel 6:119a BW in plaats van de lage wettelijke rente ex artikel 6:119 BW. Dit betreft een verschil tussen circa

EUR 88.000 en EUR 38.000. Klaagster heeft op basis van de instructie van verweerder EUR 88.000 betaalbaar gesteld. Verweerder heeft, nadat klaagster hem op de onjuistheid had gewezen volgehouden dat de wederpartij het bij het verkeerde eind had. Verweerder schrijft immers in zijn e-mail van 5 november 2012 dat de advocaat van de wederpartij nog niet in de gaten had dat "het renteverhaal" niet klopt.

4.15 Verweerder heeft in de aanzegging van de wederpartij kennelijk geen aanleiding gezien zijn eigen renteberekening in twijfel te trekken. Dit strookt niet met de zorgvuldigheid die van verweerder mag worden verlangd in financiële kwesties. Klaagster behoort af te kunnen gaan op de juistheid van verweerders mededelingen ter zake. Aan dit alles kan niet afdoen dat de wederpartij in haar aanspraak op betaling de wettelijke rente heeft gehanteerd, waarna klaagster uiteindelijk het door de wederpartij berekende, lagere, bedrag heeft voldaan, waardoor de fout per saldo geen nadelige gevolgen voor klaagster heeft gehad. Klachtonderdeel 12 is gegrond.

4.16 De hiervoor in 4.3 genoemde norm brengt mee dat een advocaat voorafgaand aan het instellen van hoger beroep eveneens een inschatting maakt van de slagingskans daarvan en zijn cliënt daarover informeert.

4.17 Vaststaat dat verweerder in zijn e-mails van 1 november 2012 en 2 november 2012 aan klaagster heeft bericht dat hij van mening was dat hoger beroep tegen het vonnis diende te worden ingesteld. Verweerder gaat in zijn e-mail van 1 november 2012 in op de in zijn ogen opmerkelijke aspecten van het vonnis. Uit de e-mails blijkt dat verweerder een inschatting heeft gemaakt van het procesrisico. Aan klager kan worden toegegeven dat deze inschatting zeer kort en wellicht te optimistisch is geweest, en dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn toezegging er op terug te komen na de zaak een paar dagen te hebben laten liggen. Het ware beter geweest indien verweerder meer aandacht had besteed aan de risico’s die appel met zich kan brengen. Dit is echter onvoldoende om schending van de norm van 4.3 aan te kunnen nemen.

4.18 De raad heeft evenmin concrete aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat klaagster bij een meer genuanceerde voorstelling van zaken van de proceskansen in hoger beroep op een andere wijze met haar wederpartij zou hebben onderhandeld en dat bovendien de kans dan groter zou zijn geweest dat klaagster met de wederpartij tot een schikking zou zijn gekomen. Klachtonderdeel 13 is ongegrond.

4.19 Ditzelfde geldt voor klachtonderdeel 14. Vaststaat dat partijen in eerste aanleg ter comparitie geen schikking hebben bereikt. Vaststaat ook dat na de comparitie na aanbrengen in hoger beroep verweerder en de advocaat van de wederpartij niet tot een schikking zijn gekomen. Klaagster heeft vervolgens tevergeefs getracht rechtstreeks met de wederpartij tot een vergelijk te komen. Bij die stand van zaken valt niet in te zien dat verweerder nadien opnieuw een schikking had moeten beproeven. Aangezien verweerder in overleg met klaagster het hof heeft bericht dat de comparitie niet behoefde te worden voortgezet mist het verwijt dat verweerder had moeten aandringen op voortzetting van de comparitie feitelijke grondslag, zodat dit gedeelte van de klacht ook om die reden faalt.

Ad II - informeren klaagster

4.20 De raad stelt bij de beoordeling van deze klachtonderdelen voorop dat van een advocaat verwacht mag worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt. Voorts dient de advocaat zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen (Gedragsregel 8).

4.21 Ten aanzien van klachtonderdelen 7 en 8 heeft verweerder aangevoerd dat hij de inhoud van de conclusie van antwoord met inbegrip van de incidentele conclusie tot onbevoegdheid uitgebreid met klaagster heeft besproken, evenals de eerste akte uitlating producties. Klaagster heeft dit betwist.

4.22 De raad overweegt dat de omstandigheid dat verweerder zijn stellingen niet met schriftelijk bewijs heeft kunnen staven, gegeven de in 4.20 genoemde norm, voor risico van verweerder komt. Daar komt bij dat de raad klaagster volgt dat dit incident naar alle waarschijnlijkheid niet kansrijk was, en dus eens te meer voorafgaand overleg vergde, waarvan de uitkomst voorts diende te worden vastgelegd. Klachtonderdelen 7 en 8 zijn in zoverre gegrond.

4.23 Ten aanzien van het verwijt dat verweerder de kosten van het incident niet aan klaagster heeft gecrediteerd overweegt de raad als volgt. Verweerder heeft – door klaagster onvoldoende weersproken – aangevoerd dat hij de proceskosten waarin klaagster in het bevoegdheidsincident was veroordeeld zelf heeft betaald. Dit onderdeel van klachtonderdeel 8 is om die reden ongegrond. Dat verweerder ook zijn met het incident gemoeide honorarium heeft gecrediteerd is de raad echter niet gebleken. Dit aspect van klachtonderdeel 8 is om die reden gegrond.

4.24 Het feit dat verweerder klaagster er in de procedure in eerste aanleg niet op heeft gewezen dat de wederpartij haar eis zou kunnen wijzigen is niet klachtwaardig. Verweerder heeft geen invloed op de procesrechtelijke keuzes van de wederpartij. Van verweerder kan ook niet worden verlangd dat hij voorafgaand aan de procedure alle procesrechtelijke opties die de wederpartij heeft met zijn cliënte bespreekt. Klachtonderdeel 4 is ongegrond.

4.25 Ten aanzien van klachtonderdeel 11 overweegt de raad dat hij klaagster niet volgt in haar stelling dat verweerder klaagster had moeten informeren over de kans dat de rechtbank de akte uitlating producties (niet) zou accepteren. Verweerder heeft aan klaagster uitgelegd dat hij getracht heeft in de akte meer aan de orde te stellen dan slechts een reactie op de productie en voorts dat rechtbanken verschillend oordelen over de aanvaardbaarheid van een dergelijke akte. Verweerder heeft aldus niet tegen de belangen van klaagster in gehandeld. Hem valt op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Klachtonderdeel 11 is ongegrond.

4.26 Verweerder heeft erkend dat hij klaagster geen afschriften van de appeldagvaarding en het eindarrest van 19 november 2013 van het hof heeft gestuurd.

4.27 De raad overweegt dat een appeldagvaarding geen inhoudelijke standpunten bevat en in zoverre, zoals verweerder heeft aangevoerd, een formaliteit betreft. Gevoegd bij het feit dat vaststaat dat klaagster heeft ingestemd met het instellen van appel en verweerder haar van het aanhangig maken daarvan op de hoogte heeft gehouden acht de raad verweerders verzuim om de appeldagvaarding toe te sturen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel 9 is in dit opzicht ongegrond.

4.28 Dat geldt niet voor het verzuim van verweerder het eindarrest van het hof aan klaagster toe te sturen. De hierboven bedoelde informatieverplichting brengt mee dat een advocaat zijn cliënt niet alleen dient te informeren over de uitkomst van de gevoerde procedure, maar dat hij ook de rechterlijke uitspraak waarin die uitkomst is vastgelegd in afschrift aan zijn cliënt stuurt. Dat verweerder het arrest waarbij het appel niet-ontvankelijk is verklaard niet aan klaagster heeft gestuurd valt hem dan ook tuchtrechtelijk aan te rekenen. Het feit dat verweerder ook nadat hij zijn verzuim ontdekte het arrest niet heeft toegestuurd aan klaagster, maar pas bij zijn dupliek in het kader van het onderzoek door de deken, acht de raad eveneens in strijd met hetgeen een zorgvuldig advocaat jegens zijn cliënt betaamt. Klachtonderdeel 9 is in dit opzicht gegrond, evenals klachtonderdeel 16.

4.29 Voorts staat vast dat verweerder klaagster niet heeft meegedeeld dat hij cassatieadvies zou vragen. Verweerder heeft verder, na verkrijging van het negatieve cassatieadvies, niet met klaagster overlegd over de vraag of klaagster niettemin cassatieberoep wenste in te stellen tegen het eindarrest van het hof. De raad acht dit handelen niet klachtwaardig en weegt daarbij mee dat klaagster door deze gang van zaken niet in haar belangen is geschaad. Verweerder heeft het cassatieadvies ontvangen op 25 november 2013 en op 6 december 2013 doorgestuurd aan klaagster. Verweerder heeft klaagster derhalve binnen een redelijke termijn op de hoogte gesteld van het advies. Op dat moment was de cassatietermijn tegen het eindarrest van 19 november 2013 nog niet verlopen. Klaagster had zich vervolgens tot verweerder of een andere advocaat kunnen wenden met het verzoek het cassatieadvies te beoordelen en desgewenst wel cassatieberoep in te stellen. Ook heeft verweerder aan klaagster geen kosten in rekening gebracht ter zake het advies. Klachtonderdeel 18 is mitsdien ongegrond.

4.30 Klaagster heeft onvoldoende gesteld en aannemelijk gemaakt om vast te kunnen stellen dat verweerder - naast de hiervoor vastgestelde verzuimen - brieven en e-mails aan de wederpartij heeft verzonden zonder de inhoud daarvan vooraf met haar af te stemmen en zonder haar daarvan afschrift te sturen. Klachtonderdeel 10 is om die reden ongegrond.

Ad III - verzuim tijdig van memorie van grieven te dienen waardoor het appel niet-ontvankelijk is verklaard

4.31 Verweerder heeft erkend dat hij heeft verzuimd tijdig van memorie van grieven te dienen, als gevolg waarvan akte niet dienen is verleend en klaagster niet-ontvankelijk is verklaard in appel. Door dit verzuim heeft verweerder de norm van artikel 46 Advocatenwet geschonden en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4.32 De raad overweegt dat Gedragsregel 11 voorschrijft dat de advocaat die bemerkt dat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van zijn cliënt, zijn cliënt op de hoogte moet stellen en hem, zo nodig, moet adviseren onafhankelijk advies te vragen.

4.33 Begin september 2013 is er contact tussen verweerder en klaagster geweest over het niet bereiken van een schikking. Daarna is het een aantal maanden stil gebleven. Verweerder heeft erkend dat hij klaagster in oktober 2013 geen afschriften van de berichten aan en van het hof heeft gestuurd.

4.34 Gegeven het feit dat op 8 oktober 2013 akte van niet dienen is verleend, diende verweerder klaagster op of kort na die datum op de hoogte te stellen van het feit dat hij een fout had gemaakt. Verweerder heeft dit niet gedaan. Evenmin heeft verweerder klaagster na 15 oktober 2013, de dag waarop het hof verweerders verzoek om een laatste uitstel afwees, op de hoogte gesteld. Verweerder had toen in ieder geval contact op moeten nemen met klaagster. Het verweer dat verweerder op 28 oktober 2013 kort telefonisch contact heeft opgenomen kan hem reeds gelet hierop niet baten, terwijl klaagster bovendien heeft betwist dat verweerder haar op die dag heeft gebeld.

4.35 Op basis van het klachtdossier stelt de raad vast dat klaagster op

1 november 2013 zelf bij verweerder navraag heeft gedaan naar de stand van zaken in het appel en dat verweerder klaagster vervolgens eerst op

7 november 2013 telefonisch heeft geïnformeerd dat hij niet op tijd van grieven had gediend. In het midden kan blijven of op dat moment al duidelijk was welke gevolgen het hof aan het verlenen van akte niet dienen zou verbinden en of verweerder klaagster ook daarvan op de hoogte heeft gesteld. Een en ander kan immers niet afdoen aan de op zichzelf staande verplichting van verweerder klaagster op de hoogte te stellen van zijn verzuim van grieven te dienen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klaagster pas op 7 november 2013 in te lichten over zijn fout.

4.36 Vaststaat voorts dat verweerder het arrest van 19 november 2013 van het hof niet heeft doorgestuurd aan klaagster. Dit valt verweerder aan te rekenen. Verwezen zij naar 4.28 hiervoor. Het verweer dat klaagster is gewezen op de rechtsgevolgen van het eindarrest kan verweerder niet baten. De in 2.34 geciteerde passage uit de e-mail van 6 december 2013 kan niet worden opgevat als een toelichting op de rechtsgevolgen van het eindarrest. Dat en wanneer arrest is gewezen en hoe het arrest luidde blijkt daar immers in het geheel niet uit. Klaagster diende dit kennelijk op te maken uit de inhoud van het bijgevoegde cassatieadvies.

4.37 Gelet op het voorgaande zijn de klachtonderdelen 15 en 17 gegrond.

Ad IV - excessief declareren in eerste aanleg en in appel

4.38 Volgens vaste jurisprudentie heeft de tuchtrechter niet de bevoegdheid om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals een procedure bij de civiele rechter of de Geschillencommissie. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren.

4.39 Ten aanzien van de declaraties in eerste aanleg overweegt de raad als volgt.

4.40 De raad acht het door verweerder gehanteerde tarief noch het aantal gedeclareerde uren in verhouding tot de blijkens het klachtdossier in eerste aanleg verrichte werkzaamheden kennelijk onredelijk. De raad weegt daarbij mee dat de procedure in eerste aanleg 3 jaar in beslag heeft genomen, waarin verschillende processtukken zijn gewisseld, een comparitie van partijen en getuigenverhoren hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft voorts uitgelegd hoeveel tijd hij heeft besteed aan verschillende proceshandelingen, waaronder de conclusie van antwoord, het getuigenverhoor en de conclusie na getuigenverhoor. Deze toelichting geeft de raad gegeven de in 4.38 genoemde maatstaf onvoldoende reden om vast te stellen dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Hier komt bij dat verweerder klaagster sinds 2009 maandelijks gespecificeerde declaraties heeft gestuurd. Het had op de weg van klaagster gelegen de hoogte van de declaraties eerder bij verweerder aan de orde te stellen, indien zijn meende dat deze veel te hoog waren, en dat is kennelijk niet gebeurd. Klachtonderdeel 19 is wat de eerste aanleg betreft niet gegrond.

4.41 De raad overweegt ten aanzien van de declaraties in appel als volgt.

4.42 Zoals hiervoor in 4.13 overwogen, schrijft Gedragsregel 23 voor dat een advocaat in financiële aangelegenheden gehouden is tot nauwgezetheid en zorgvuldigheid. Verweerder heeft blijkens zijn e-mail van 29 november 2012 met klaagster afgesproken de kosten van de appelprocedure te factureren tot een bedrag van EUR 7.500 exclusief kosten, waaronder griffierechten en BTW. Vaststaat dat verweerder in de appelprocedure declaraties heeft gestuurd aan klaagster voor een totaalbedrag van EUR 17.183,51. Door klaagster ook nadat het afgesproken bedrag van EUR 7.500 was bereikt declaraties te sturen, heeft verweerder zich niet gehouden aan de gemaakte afspraak. Verweerder heeft voorts nagelaten de declaraties, voor zover deze het bedrag van EUR 7.500 te boven gingen, te crediteren. Verweerder kan zich voor deze gang van zaken niet verschuilen achter zijn kantooradministratie. De administratieve afwikkeling van een zaak vindt immers onder zijn verantwoordelijkheid plaats. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen zijn administratie te instrueren geen declaraties meer te sturen zodra het afgesproken bedrag was bereikt.

4.43 Het verweer dat de declaraties zijn verzonden, omdat het surplus verschuldigd zou worden indien in appel of buiten rechte een positief resultaat zou worden behaald, treft geen doel. Dit verweer valt niet te rijmen met de letterlijke tekst van genoemde e-mail, waarin wordt gesproken over de overige "niet gefactureerde" uren. Verweerder had de betreffende uren kunnen bijhouden en klaagster daarover zonder declaraties te versturen kunnen informeren. Ook het feit dat klaagster op eigen initiatief de declaraties heeft betaald tot een bedrag van ca. EUR 7.500 ontslaat verweerder niet van zijn verplichting de afspraak jegens zijn cliënte na te komen. Verweerder heeft aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

4.44 Verweerder heeft blijkens de declaratiespecificaties in de periode december 2012 tot en met februari 2013 ca. 25 uur besteed aan het opstellen van de memorie van grieven. Deze tijd is geschreven voor het inspreken van cassettebandjes, die later verloren zouden zijn gegaan. Verweerder heeft in totaal ca. 31 uur gedeclareerd voor de voorbereiding van een memorie van grieven, die nimmer op papier is gesteld en als gevolg van een fout van verweerder ook niet meer kon worden ingediend.

4.45 Gegeven deze omstandigheden is sprake van excessief declareren en daarmee van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klachtonderdeel 19 is in dit opzicht gegrond.

4.46 Ten aanzien van het verwijt dat verweerder werkzaamheden van kantoorgenoten in rekening heeft gebracht zonder voorafgaande instemming van klaagster overweegt de raad als volgt.

4.47 Klaagster heeft onvoldoende gesteld om vast te stellen dat verweerder de tijd van niet-juridisch personeel bij klaagster in rekening heeft gebracht. Vaststaat wel dat verweerder een advocaat-stagiaire heeft ingeschakeld bij de behandeling van de zaak. Gedragsregel 38, die volgens klaagster zou zijn geschonden, ziet op de inschakeling van personeel dat niet als advocaat is beëdigd en is op deze situatie dan ook niet van toepassing. Verweerder heeft voorts aangevoerd dat zijn algemene voorwaarden van toepassing zijn op de relatie met klaagster. Op grond van deze, door verweerder overgelegde, algemene voorwaarden staat het het kantoor van verweerder vrij om te allen tijde te bepalen door wie van de aan dit kantoor verbonden advocaten de opdracht wordt uitgevoerd. Klaagster heeft de toepasselijkheid van deze algemene voorwaarden niet betwist, zodat reeds om die reden voornoemd verwijt strandt.

4.48 Ook overigens kan de raad klaagster niet volgen in de algemene stelling dat een advocaat-stagiaire niet zou mogen worden ingeschakeld bij ondersteunende werkzaamheden, zoals dossieronderzoek. Het voert in het kader van de onder 4.38 genoemde toets voorts te ver om in het kader van deze tuchtprocedure te beoordelen of de werkzaamheden nodig waren. Een uurtarief van EUR 175 voor een advocaat-stagiaire, acht de raad voorts niet excessief.

4.49 De raad heeft gelet op het klachtdossier niet vast kunnen stellen dat verweerder, zoals klager voorts in algemene bewoordingen heeft gesteld, voor eenvoudige werkzaamheden, zoals het doorzenden van e-mailberichten veel tijd heeft geschreven, noch dat daarvoor dubbel tijd is geschreven.

4.50 Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel 19 gegrond voor wat betreft het in appel excessief en in strijd met de gemaakte afspraak declareren. Voor het overig is dit klachtonderdeel ongegrond. De raad merkt in dit kader nog wel op dat hij het onbegrijpelijk vindt dat verweerder het bedrag van EUR 7.500, dat klaagster ter zake het hoger beroep heeft betaald, niet kort nadat de afloop van het hoger beroep duidelijk was geworden aan klaagster heeft terugbetaald, en dat dit zelfs thans nog niet is gebeurd.

5 MAATREGEL

5.1 Verweerder is ten opzichte van klaagster ernstig tekortgeschoten in zijn zorgplicht. Een  groot aantal klachtonderdelen is gegrond bevonden. Daaronder vallen het niet tijdig indienen van een processtuk met fatale gevolgen voor klaagster, het niet tijdig informeren van klaagster daarover en het in rekening brengen van werkzaamheden die zelfs niet tot enig fysiek resultaat hebben geleid. Voorts heeft verweerder in deze tuchtprocedure er geen blijk van gegeven dat hij het laakbare van zijn handelen volledig inziet. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft hij zich achter andere personen en zaken verscholen en zelfs het eigen leed vooropgesteld. Het feit dat klaagster hem aansprakelijk heeft gesteld en dat verweerder ter zake mogelijk wordt geïnstrueerd door zijn assuradeur verontschuldigt een en ander niet. Op grond van alle omstandigheden in deze zaak, de aard en ernst van de gegrond bevonden klachten acht de raad de maatregel van een voorwaardelijke schorsing voor een periode van 1 maand passend en geboden, met een proeftijd van twee jaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-  verklaart klachtonderdelen 2, 4, 5, 6, 8 voor wat betreft het niet crediteren van de kosten van het bevoegdheidsincident, 9 voor wat betreft het niet toezenden van de appeldagvaarding, 10, 11, 13, 14, 18 en 19 voor wat betreft het in eerste aanleg excessief declareren ongegrond;

-  verklaart klachtonderdelen 1, 3, 7, 8 voor wat betreft het zonder overleg opwerpen van een bevoegdheidsincident en niet crediteren van honorarium, 9 voor wat betreft het niet toezenden van het eindarrest, 12, 15, 16, 17 en 19 voor wat betreft het in appel excessief en in strijd met de gemaakte afspraak declareren gegrond;

-  legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van zijn praktijk voor de duur van één maand;

- bepaalt dat de schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht oordelen op de grond dat verweerder zich binnen de hierna te vermelden proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-  stelt de proeftijd op een periode van twee jaar ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. A.G. van Marwijk Kooy, A.M. Vogelzang, G.J.W. Pulles en S. van Andel, leden, bijgestaan door mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 mei 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 19 mei 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan ten aanzien van gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl