Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-06-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2015:148
Zaaknummer
R. 4754/15.64
Inhoudsindicatie
Oude Advocatenwet van toepassing.
Inhoudsindicatie
Verzet niet-ontvankelijk, nu klaagster te laat haar verzet heeft ingesteld.
Uitspraak
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 26 april 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 26 maart 2015 met kenmerk K115 2015 bm/sl, door de raad ontvangen op 26 maart 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 24 april 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klachtonderdelen 1 tot en met 10 geheel en klachtonderdeel 11 gedeeltelijk kennelijk niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen 12 en 13 geheel en klachtonderdeel 11 gedeeltelijk kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 28 april 2015 is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij brief van 15 mei 2015 door de raad ontvangen op 15 mei 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 De ontvankelijkheid van het verzet is behandeld ter zitting van 1 juni 2015 van de raad in afwezigheid van klaagster en verweerder. Aan partijen is vooraf bericht dat de ontvankelijkheid van het verzet zal worden behandeld.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 15 mei 2015.
2. FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klaagster is als vereffenaar opgetreden in de nalatenschap van de heer V. in de periode 2007-2008.
2.3 Daarna is klaagster nog enige tijd opgetreden als vereffenaar van twee besloten vennootschappen uit die nalatenschap.
2.4 Met betrekking tot en/of naar aanleiding van klaagsters handelwijze inzake die vereffening is een dekenklacht tegen klaagster ingediend, waarvan de behandeling is aangehouden tot in 2010.
2.5 Verweerder is in de jaren 2008 en 2009 deken geweest in het arrondissement Rotterdam.
2.6 Bij faxbrief van 26 april 2014 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder.
3. KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij:
a) in strijd met de met klaagster gemaakte afspraken een dekenklacht tegen klaagster heeft ingediend, terwijl klaagster de gemaakte afspraken volledig is nagekomen;
b) in maart 2008 doelbewust met klaagster gemaakte afspraken heeft willen frustreren door oude, in het verleden niet in behandeling genomen klachten, te (re)activeren;
c) op onjuiste gronden mr. B heeft aangezet tot het schrijven van een brief en vervolgens die brief als klacht tegen klaagster heeft behandeld, terwijl mr. B duidelijk had laten weten dat het geen klacht betrof; klaagster verwijt verweerder tevens dat hij niet op de hoogte was van klachtwaardig handelen van mr. K in zijn hoedanigheid van deken en dat zijn handelwijze uitsluitend tot doel had de met klaagster gemaakte afspraken te frustreren;
d) in weerwil van een door klaagster met cliënten getroffen betalingsregeling betreffende openstaande nota’s van klaagster en de afspraak met die cliënten dat er geen klacht tegen klaagster zou worden ingediend, een klacht van die cliënten heeft onderzocht, waardoor er in strijd met de door klaagster gestelde afspraken een tuchtzaak kwam en de betaling van klaagsters declaraties gefrustreerd is;
e) verzuimd heeft om naar aanleiding van een klacht van een cliënt een bemiddelingsgesprek aan te bieden en niet te voldoen aan klaagsters verzoek tot het houden van een bemiddelingsgesprek in de desbetreffende zaak, waardoor klaagster ten onrechte de mond is gesnoerd;
f) in 2008 zonder deugdelijk voorafgaand onderzoek en zonder wederhoor een ambtshalve klacht tegen klaagster heeft ingediend;
g) tegen klaagster een dekenklacht heeft ingediend, die door het Hof van Discipline bij beslissing van 6 februari 2012 ongegrond is verklaard;
h) beschikt over onvoldoende kennis van het tuchtrecht, hetgeen is gebleken uit het feit dat door verweerder tegen een tussenbeslissing van de Raad van Discipline hoger beroep is ingesteld, hetgeen volgens klaagster, met verwijzing naar het boek van prof.mr. W.A.F. Bannier, “Zoals een behoorlijk advocaat betaamt”, niet mogelijk is;
i) geen bemiddelingsgesprek heeft gevoerd naar aanleiding van de klacht van mevrouw A en haar desgevraagd uitstel heeft verleend voor het geven van een reactie, waardoor verweerder de regie over de klachtprocedure uit handen heeft gegeven;
j) in een brief van 1 augustus 2008 aan klaagster heeft gesteld dat er weer een klacht van mevrouw A tegen klaagster was ontvangen, die haar echter niet bekend was, waaruit blijkt dat verweerder informatie voor klaagster heeft achtergehouden;
k) zich onnodig grievend heeft uitgelaten door klaagsters praktijk tijdens een mondelinge behandeling een ‘total loss’ te noemen;
l) mevrouw L, een klagende partij, telefonisch heeft laten weten dat deze klagende partij niet met klaagster moest spreken over het intrekken van de klacht;
m) geen bemiddelingsgesprek gehouden heeft naar aanleiding van de klachten van L, H, V en A.
GRONDEN VAN HET VERZET
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat tot de dag van de uitspraak van het Hof van Discipline op 6 februari 2012 niet duidelijk was of de V klachten en de ambtshalve klacht van verweerder al dan niet gegrond zouden zijn.
4. BEOORDELING
4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
4.2 De Raad stelt vast dat klaagster te laat haar verzet heeft ingesteld nu op 28 april 2015 de voorzittersbeslissing aan klaagster is gezonden en eerst op 15 mei 2015 haar verzetschrift door de griffie is ontvangen. De stelling van klaagster dat haar verzet desalniettemin binnen de termijn zou zijn ingediend met een beroep op de toepasselijkheid van de nieuwe Advocatenwet is onjuist. De klacht van klaagster is ingediend op 26 april 2014, derhalve ruimschoots voor de inwerkingtreding van de Nieuwe Advocatenwet per 1 januari 2015. Op basis van art. IVa van de Wet Positie en Toezicht op de Advocatuur volgt dat op deze klacht de oude Advocatenwet van toepassing is. Art. 46a van de Advocatenwet bepaalt dat een verzettermijn van 14 dagen na de verzending van de beslissing van toepassing is.
4.3 Gelet op het vorenstaande komt de raad tot het oordeel dat het verzet van klaagster wegens overschrijding van de termijn en het ontbreken van een verschoonbare reden daartoe, niet-ontvankelijk is.
BESLISSING
De Raad van Discipline:
verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. M. Aukema, L.P.M. Eenens, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juni 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 9 juni 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing geen hoger beroep worden ingesteld.