Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-02-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2015:68
Zaaknummer
15-029NH
Zaaknummer
15-030NH
Inhoudsindicatie
Klachten tegen advocaten wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerders mochten afgaan op informatie cliënt en zijn voldoende voortvarend te werk gegaan.
Uitspraak
Beslissing van 27 februari 2015
in de zaken 15-029NH en 15-030NH
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
tegen:
verweerders
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 2 februari 2015 met kenmerk td/np/14-181, door de raad ontvangen op 3 februari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klagers zijn verwikkeld in een geschil met hun zuster (hierna: mevrouw T) in verband met de nalatenschap van hun op 17 februari 2011 overleden vader. Mevrouw T is bij testament benoemd tot executeur. Klagers zijn bij testament onterfd, maar hebben aanspraak gemaakt op hun legitieme portie.
1.3 De belangen van klagers werden in eerste instantie behartigd door notariskantoor W en later door mr. G.
1.4 Bij brief van 22 mei 2012 aan notariskantoor W heeft mevrouw T meegedeeld dat zij na overleg met haar jurist tot de conclusie is gekomen dat zij de in de afgelopen jaren gemaakte kosten met betrekking tot haar vader als vordering in de vermogensopstelling van de nalatenschap mag betrekken.
1.5 Bij brief van 30 januari 2013 aan klager sub 1 heeft verweerder sub 2 geschreven:
Tot mij wendde zich uw zuster, [mevrouw T], in verband met het navolgende.
Cliënte is, zoals u bekend, benoemd tot executeur in de nalatenschap van uw vader, de heer [V]. Uit dien hoofde deed zij u inmiddels een betaling toekomen ter zake uw legitieme portie ter hoogte van € 8.266,72.
Ofschoon cliënte in de tussentijd is gebleken dat dit bedrag feitelijk hoger ligt dan waar u op basis van uw legitieme portie aanspraak op zou kunnen maken, is cliënte – overigens en nadrukkelijk geheel onder voorbehoud van haar rechten en weren te dezen, zoals onder meer uiteengezet in haar schrijven aan [notariskantoor W] van 22 mei 2012 – bereid om deze transactie verder in stand te laten en het teveel betaalde niet van u terug te vorderen.
Cliënte beschouwt hiermee de nalatenschap van uw vader als zijnde afgewikkeld.
1.6 Bij brief van 27 februari 2013 aan verweerder sub 2 heeft notariskantoor W namens klagers als volgt gereageerd:
Cliënten hebben, met enige verbazing, kennis genomen van uw brief met het daarin ingenomen standpunt van uw cliënte, waarvoor overigens iedere onderbouwing ontbreekt.
Zij hebben mij verzocht u mee te delen dat zij de nalatenschap van hun vader nog allerminst als afgewikkeld beschouwen.
1.7 Namens klagers heeft mr. G bij brief van 26 november 2013 aan het kantoor van verweerders verzocht om stukken aan te leveren.
1.8 In reactie daarop heeft verweerder sub 1 bij brief van 2 december 2013 onder meer geschreven:
Zoals u in voornoemde brief ook aangeeft, zijn uw cliënten reeds begin dit jaar zijdens [mevrouw T] aangeschreven. Nu, tien maanden later, wordt ineens en bovendien onder dreiging van een kort geding een termijn van twee weken gesteld om diverse stukken aan te leveren en daarnaast inhoudelijk te reageren op de eerst thans namens uw cliënten geponeerde stellingen.
Vanzelfsprekend zal [mevrouw T] over uw schrijven en het daarin verwerkte verzoek geïnformeerd worden, waarna u ook een inhoudelijke reactie tegemoet kunt zien, doch daarbij houdt het geen pas dit nu opeens binnen een dergelijke termijn te verlangen. (...)
Ik ga er aldus vanuit dat u het nodige geduld zult betrachten, totdat redelijkerwijs aan uw verzoeken kan worden voldaan.
1.9 Bij brief van 20 januari 2014 heeft verweerder sub 1 inhoudelijk gereageerd op de brief van 26 november 2013. Daarop is een schriftelijke reactie van
mr. G gevolgd van 20 februari 2014, waarop zijdens verweerder sub 1 is gereageerd bij brief van 26 maart 2014. Als bijlagen bij laatstbedoelde brief zijn meegezonden een vermogensopstelling en onderliggende facturen.
1.10 Bij brief van 6 juni 2014 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerders.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerders kennis en/of betrokkenheid hebben gehad bij de vordering die door mevrouw T bij brief van 22 mei 2012 aan klagers kenbaar werd gemaakt;
b) verweerder sub 1 sinds de overname van de behandeling van het dossier de procedure heeft opgehouden;
c) verweerders informatie van hun cliënte klakkeloos hebben overgenomen, hoewel er overduidelijk aanwijzingen waren dat die informatie onjuist was.
3 BEOORDELING
3.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de (voorzitter van) de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
Ad klachtonderdeel a)
3.2 Klagers menen dat verweerder sub 2 hoogstwaarschijnlijk de jurist is geweest die mevrouw T in haar brief van 22 mei 2012 (zie hiervoor 1.4) heeft genoemd. Dat blijkt volgens klagers uit zijn brief van 26 maart 2013.De daarin genoemde posten komen exact overeen met die genoemd in de brief van 22 mei 2012.
3.3 Verweerders stellen zich op het standpunt dat de brief van 22 mei 2012 waar klagers op doelen zonder enige inmenging en/of wetenschap van verweerders is opgesteld en verzonden en mevrouw T zich eind januari 2013 voor het eerst in deze kwestie tot verweerder sub 2 en zijn kantoor heeft gewend.
3.4 Tegenover deze gemotiveerde betwisting hebben klagers het in dit klachtonderdeel aan verweerders gemaakte verwijt naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende onderbouwd. Bovendien hebben verweerders zich terecht afgevraagd welke tuchtrechtelijke implicaties een dergelijke gestelde betrokkenheid en/of wetenschap überhaupt zou hebben gehad. Indien en voor zover het verwijt ziet op het door verweerders niet verifiëren van de juistheid van de door hun cliënte betrokken stellingen, verwijst de voorzitter naar de hierna te formuleren beslissing op klachtonderdeel c).
3.5 Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
3.6 Met klachtonderdeel b) verwijten klagers verweerder sub 1 dat hij de procedure zou hebben opgehouden. Uit de hiervoor gememoreerde feiten blijkt dit naar het oordeel van de voorzitter echter niet. Sterker nog, klagers hebben zelf ruim 10 maanden gewacht alvorens een reactie op de brief van 30 januari 2013 van de hand van verweerder sub 2 te (doen) formuleren. Verweerder sub 1 heeft telkens binnen bekwame tijd gereageerd en in geval hij meende wat langer de tijd nodig te hebben heeft hij dit tevoren aan de gemachtigde van klagers kenbaar gemaakt. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel c)
3.7 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
3.8 De voorzitter zal de klacht dat in en buiten de vermogensopstelling om (spook)nota’s zijn meegenomen, althans bedragen zijn vermeld, waarover overduidelijke aanwijzingen bestaan dat deze informatie onjuist is.
3.9 Verweerders hebben tegengeworpen dat de bedragen zijn gebaseerd op door hun cliënte aangeleverde facturen en informatie. Van enige aanwijzing waaruit redelijkerwijs de conclusie getrokken had dienen te worden dat deze informatie niet juist zou zijn, is verweerders niet gebleken en hoefde hen ook niet te blijken. Dat sommige facturen wellicht afkomstig zouden zijn van bedrijven die panden huren van de familie van mevrouw T dan wel nauwe banden zouden hebben met de firma T als hoofdsponsor van de lokale voetbalvereniging, maakt nog niet dat het om spooknota’s zou gaan, aldus verweerders.
3.10 Naar het oordeel van de voorzitter hebben klagers – mede gelet op voormelde maatstaf – onvoldoende onderbouwd op grond van welke overduidelijke aanwijzingen verweerders gehouden waren om de van hun cliënte afkomstige informatie op de juistheid daarvan te verifiëren. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 3 maart 2015.
Griffier Voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 5 maart 2015 per aangetekende post verzonden aan:
- klagers
en per gewone post aan:
- klagers
- verweerders
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.