Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:82

Zaaknummer

R. 4731/15.41

Inhoudsindicatie

De klacht van klager sub 1 is kennelijk niet-ontvankelijk. Hij heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd in welk belang hij rechtstreeks is of kan worden getroffen.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

In het geschil tussen K BV en C BV is klager sub 2 geen partij. De handelwijze van K BV en C BV heeft mogelijk ten nadele van klager sub 2 uitgepakt, maar dat maakt klager sub 2 nog geen partij in hun onderlinge geschil(len). Klager sub 2 heeft geen belang bij klachten over de handelwijze van verweerder betreffende zijn onttrekking aan de zaak van C BV en/of zijn niet-consistente handelwijze daarin. Het is aan C BV daar al dan niet over te klagen. Indien klager sub 2 van oordeel is dat hij door de handelwijze van K BV en/of C BV  en/of verweerder schade heeft geleden, kan de tuchtrechter daar geen oordeel over geven. De beoordeling van een dergelijke vordering is voorbehouden aan de civiele rechter.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

De voorzitter verklaart de klacht van klager sub 2 deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 18 februari 2015 met kenmerk K265 2014 ab/ksl, door de raad ontvangen op 19 februari 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 In de periode 2008/2009 is verweerder als raadsman opgetreden voor C BV. C BV is/was de eigenaar van percelen grond die bij klager sub 2 in gebruik waren. 

1.3 Bij faxbrief van 28 januari 2008 heeft de voormalig advocaat van klager sub 2 verweerders cliënte gesommeerd zijn bedrijf vrij van gebruik door derden te laten maken en te houden.

1.4 Bij koopovereenkomst van 6 februari 2008 heeft C BV de percelen grond verkocht aan K BV. De grond kon echter niet worden geleverd vanwege een door klager sub 2 gelegd executoriaal beslag op deze grond vanwege een opeisbare vordering van klager sub 2 op C BV ad € 368.659,89 ter zake van een voorschotbedrag op door klager sub 2 geleden (asbest)schade. Deze vordering is toegewezen bij verstekvonnis en herstel vonnis van respectievelijk 16 mei 2007 en 4 juni 2007 van de voorzieningenrechter in de Rechtbank Den Haag.

1.5 In kort geding heeft verweerder namens C BV gevorderd dat de executie van voornoemde vonnissen zou worden gestaakt alsmede dat de gelegde beslagen zouden worden opgeheven. Voorts heeft C BV gevorderd dat klager sub 2 zou worden geboden de hem in eigendom toebehorende roerende zaken van het registergoed weg te nemen alsmede dat het klager sub 2 zou worden verboden het registergoed te betreden op verbeurte van een dwangsom.

1.6 Bij kort geding vonnis van 27 mei 2008 van de voorzieningenrechter in de Rechtbank Den Haag zijn de vorderingen van C BV afgewezen.

1.7 Bij arrest van 28 april 2009 van het Gerechtshof Den Haag is C BV niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde beroep tegen K BV wegens het niet dienen van grieven.

1.8 Het vonnis in kort geding van de rechtbank Den Haag van 5 juni 2008 werd dientengevolge onherroepelijk, op basis waarvan C BV de aan K BV verkochte percelen grond diende te leveren op straffe van een dwangsom van € 50.000,   per dag met een maximum van € 5.000.000,--.

1.9 Bij vonnis van 15 juli 2009 van de Rechtbank Den Haag is C BV veroordeeld tot betaling aan K BV tot een bedrag van € 1.279.921,50 te verhogen met de buitengerechtelijke incassokosten en te vermeerderen met rente en kosten van het geding. Ter rolle van 15 april 2009 had verweerder zich onttrokken als advocaat van C BV.

1.10 Blijkens een brief van 28 januari 2008 van mr. K aan verweerder was verweerder op de hoogte door eerstgenoemde op de hoogte gesteld van de inbreuk door een derde (K) op de rechten van klager sub 2 (percelen grond/kassen).

1.11 Bij brief van 29 september 2014 heeft klager sub 1 zich, mede namens klager sub 2, bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerder dat hij:

a.  – ondanks zijn wetenschap van de rechten van klager sub 2 ten aanzien van de betreffende percelen grond – namens C BV een procedure heeft gevoerd tegen klager sub 2 strekkende tot opheffing van de door klager sub 2 gelegde beslagen op die percelen en verwijdering van aan klager sub 2 in eigendom toebehorende zaken;

b. zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt, doordat hij als advocaat van C BV heeft meegewerkt aan een dubieuze grondtransactie tussen C BV en K BV ten behoeve van financieel gewin, waarbij betrokkenen klager sub 2 willens en wetens schade hebben berokkend;

c. hoewel hij sinds 28 januari 2008 op de hoogte was van de rechten van klager ten aanzien van de door C BV aan K BV verkochte percelen grond,  niet heeft geschroomd zijn medewerking aan de verkoop te verlenen;

d. evenals de voormalig advocaat van klager sub 2 (mr. K.) volledig op de hoogte waren van de rechten van klager sub 2 ten aanzien van de voormelde percelen grond en desalniettemin hebben meegewerkt aan een door mr. D ontworpen constructie ter verkrijging van de bedoelde percelen grond door diens cliënt K BV;

Voor het geval verweerder zich op verjaring zou beroepen hebben klagers aangevoerd dat de volle omvang van de door klager als “dubieuze transactie” aangemerkte gang van zaken pas bekend geworden is in de rangregeling van klager in 2011 en uit de van de toenmalige advocaat van klager sub 2 (mr. E) ontvangen stukken. In de periode waarop de klacht betrekking heeft gehad had klager als derde geen inzicht in wat zich tussen K BV (mr. D) en C BV (verweerder) afspeelde. De toenmalige advocaat van klager, mr. K, heeft klager geen stukken over deze kwestie ter hand gesteld. Anders gesteld, klager was niet eerder dan 2011 op de hoogte van de feiten die aan de klacht ten grondslag worden gelegd.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder is van mening dat de klacht niet-ontvankelijk dan wel ongegrond is. Verweerder heeft betwist dat klager sub 1 enig belang heeft bij een tuchtrechtelijke klacht tegen hem. Verweerder gaat er van uit dat de klacht uitsluitend namens klager sub 2 is ingediend.

3.2 Verweerder heeft gesteld dat C BV zich tot hem heeft gewend naar aanleiding van een verstekvonnis van 16 mei 2007 gewezen tussen C BV en klager sub 2.

3.3 Op enig moment heeft verweerder zich aan de zaken onttrokken vanwege de omstandigheid dat zijn declaraties niet werden betaald.

3.4 Verweerder heeft gesteld dat hij, buiten zijn gebruikelijke honorarium, geen enkel belang heeft gehad bij het bijstaan van C BV of van aan C BV gelieerde vennootschappen. Verweerder heeft voorts gesteld niet bekend te zijn met geldstromen tussen de advocaat van K BV en hem. Ook is hij niet bekend met de verzending van declaratie(s) tussen hem en de advocaat van K BV of vice versa. Verweerder vraagt zich af of de beschuldigingen van klager niet ronduit lasterlijk zijn.

3.5 De bedoelde percelen zijn op verzoek van de Rabobank c.s., in hoedanigheid van hypotheekhouder, op 30 september 2008 verkocht door notaris L. te Den Haag.

3.6 Verweerder betwist dat klager sub 2 niet wist, behoorde te weten of kon weten dan wel bekend was met de inhoud van de door klagers als bijlagen bij de klachtbrief gevoegde vonnissen. Volgens verweerder dient de klacht niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het verstrijken van de tuchtrechtelijk relevante termijn.

3.7 Voorts betwist verweerder dat klager sub 2 een derde onwetende partij is, nu hij (proces)partij is in diverse procedures. Verweerder kan de kwalificatie van “dubieuze grondtransactie” niet plaatsen, welke kwalificatie hij niet nader onderbouwd acht. Hij betwist uitdrukkelijk naast ontvangen honorarium enig financieel gewin te hebben behaald met zijn bijstand aan C BV of de door klager gestelde transactie. Verweerder is geen partij geweest in een geschil met C BV of klager.

3.8 Verweerder heeft betwist dat hij betrokken zou zijn geweest bij de totstandkoming van de koopovereenkomst tussen C BV en K BV. Voor zover verweerder kan zien, heeft notaris K de overeenkomst niet getekend.  Wel heeft een andere notaris (Ka) een verklaring ex art. 7:3 BW afgegeven op 6 februari 2008. Aan de veiling door notaris L heeft verweerder part noch deel gehad.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Klacht klager sub 1 geen rechtstreeks eigen belang klacht

4.2 De Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden. Klager sub 1 heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd in welk belang hij rechtstreeks is of kan worden getroffen. Uit de stukken is niet gebleken dat klager sub 1 een (voormalig) cliënt is van verweerder of wederpartij is (geweest) van een (voormalig) cliënt van verweerder. Aangezien uit het dossier ook niet blijkt dat klager sub 1 op basis van een andere grond belang heeft bij een tuchtrechtelijke klacht tegen verweerder is de klacht namens klager sub 1 kennelijk niet-ontvankelijk.

Klacht klager sub 2 gedeeltelijk rechtstreeks eigen belang bij klacht

4.3 Met betrekking tot de klacht van klager sub 2 is van belang dat verweerder advocaat is (geweest) van C BV. C BV is de wederpartij (geweest) van klager sub 2. Indien en voor zover de klacht van klager sub 2 betrekking heeft op het doen of laten van verweerder als advocaat van C BV, als de wederpartij van klager sub 2, is de klacht ontvankelijk. Indien en voor zover de klacht van klager sub 2 betrekking heeft op verweerder als advocaat van C BV in een geschil tegen een andere partij dan klager sub 2 is de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.4 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds.

4.5 In het algemeen geldt – volgens de jurisprudentie van het Hof van Discipline – dat als een klacht bij de deken is binnengekomen binnen een termijn van drie jaren nadat het feit waarover wordt geklaagd zich heeft voorgedaan en de klager kennis heeft gekregen van de door hem als klachtwaardig geachte handelwijze dan wel met de consequenties daarvan bekend is geworden, de redelijke termijn niet geschonden wordt geacht. Na drie jaren gaat het belang van de advocaat bij toepassing van het beginsel van de rechtszekerheid zwaarder wegen.

4.6 Dat past ook in de lijn van het thans geldende artikel 46g Advocatenwet, welk artikel bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien deze wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden, verloopt de termijn voor het indienen van het klaagschrift een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.7 In het onderhavige geval heeft klager sub 2 in 2008 kennis genomen van  het verweten handelen van verweerder. Door 6 jaar te wachten met het indienen van een klacht dient dit onderdeel van de klacht kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het tijdsverloop. Klager sub 2 heeft geen rechtvaardigheidsgrond aangevoerd waarom hij ten aanzien van dit onderdeel van de klacht zo lang heeft gewacht. Klager sub 2 wist immers in 2008 al dat zijn advocaat een sommatie aan de cliënte van verweerder had doen toekomen en dat het standpunt van klager sub 2 was dat hij een gebruikersrecht had ten aanzien van het betreffende perceel grond. Dit onderdeel van de klacht is kennelijk niet-ontvankelijk.

4.8 Ten overvloede overweegt de voorzitter dat op basis van de stukken niet kan worden vastgesteld dat verweerder voor 28 januari 2008 betrokken is geweest bij de koopovereenkomst tussen C BV en K BV. Evenmin bevat het dossier schriftelijke stukken, waaruit blijkt dat verweerder voor 28 januari 2008 op de hoogte was van de rechten van klager sub 2 jegens C BV. De wetenschap van C BV kan niet zonder meer worden toegerekend aan verweerder.

4.9 Verweerder was de advocaat van C BV en in die hoedanigheid stond het hem vrij namens C BV op te treden in een procedure tegen klager sub 2 betreffende de door of namens klager sub 2 gelegde beslagen. De inhoud van de brief van 28 januari 2008 van mr. K maakt dit niet anders. De omstandigheid dat de vorderingen van C BV tegen klager sub 2 zijn afgewezen betekent niet dat verweerder klachtwaardig jegens klager sub 2 heeft gehandeld.

Ten aanzien van de klachtonderdelen b en c

4.10 In het geschil tussen K BV en C BV is klager sub 2 geen partij. De handelwijze van K BV en C BV heeft mogelijk ten nadele van klager sub 2 uitgepakt, maar dat maakt klager sub 2 nog geen partij in hun onderlinge geschil(len). Klager sub 2 heeft geen belang bij klachten over de handelwijze van verweerder betreffende zijn onttrekking aan de zaak van C BV en/of zijn niet-consistente handelwijze daarin. Het is aan C BV daar al dan niet over te klagen. Indien klager sub 2 van oordeel is dat hij door de handelwijze van K BV en/of C BV  en/of verweerder schade heeft geleden, kan de tuchtrechter daar geen oordeel over geven. De beoordeling van een dergelijke vordering is voorbehouden aan de civiele rechter.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.11 Klager sub 2 heeft geen, althans onvoldoende gronden gesteld, noch is uit het klachtdossier gebleken dat sprake is van “een opzetje van verweerder” en/of medewerking van verweerder aan een “opzetje” zoals door klager sub 2 gesteld. Bij gebrek aan schriftelijke stukken waaruit volgt dat verweerder en de advocaat van K BV een gezamenlijk belang hadden in de betreffende zaak kan niet worden vastgesteld dat verweerder jegens klager sub 2 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.12 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht van klager sub 1 kennelijk niet-ontvankelijk verklaren en de klacht van klager sub 2 ten aanzien van de klachtonderdelen a tot en met c kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel d kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht van klager sub 1 kennelijk niet-ontvankelijk en de klacht van klager sub 2 ten aanzien van de klachtonderdelen a tot en met c kennelijk niet-ontvankelijk en klachtonderdeel d kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr.  C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 18 maart 2015.

griffier  voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 maart 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klagers 

en per gewone post aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.