Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:167

Zaaknummer

R. 4767/15.77

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij.

Inhoudsindicatie

Klager heeft geen feiten of omstandigheden gesteld, noch kan uit de stukken in het dossier worden opgemaakt op grond waarvan moet worden aangenomen dat verweerder niet had mogen afgaan op de juistheid van de door zijn cliënt verstrekte informatie.

Inhoudsindicatie

klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 16 april 2015 met kenmerk K370 2014 bm/ab, door de raad ontvangen op 17 april 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft de gemeente B als gedaagde bijgestaan naar aanleiding van een vordering in kort geding ingesteld door de broer van klager.

1.3 Bij brief van 10 april 2014 heeft klager een klacht ingediend tegen verweerder.

1.4 De voorzitter van de raad heeft deze klacht bij beslissing van 4 september 2014 kennelijk ongegrond verklaard.

1.5 Bij brieven van 22 december 2014 en 9 januari 2015 heeft klager zich opnieuw bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij niet alleen tijdens genoemd kort geding onjuiste beweringen over hem en zijn broer heeft gedaan, maar ook dat hij de voorzieningenrechter en de deken onjuist heeft geïnformeerd in bovengemelde kort geding- en klachtprocedures.

2.2 Uit een door klager overgelegde e-mail van verweerder aan de gemeente B blijkt dat verweerder pas nadat klager de eerste klacht tegen hem had ingediend bij de gemeente om input heeft gevraagd over concrete bedreigingen van klager en zijn broer aan het adres van ambtenaren. Volgens klager heeft verweerder de door hem gevraagde input niet ontvangen. Klager leidt uit de e-mail af dat verweerder over “geen greintje” concreet bewijs beschikte voor zijn zeer ernstige beschuldigen aan klagers adres in zijn verweerschrift naar aanleiding van de klacht en tijdens zijn pleidooi in het hiervoor gemelde kort geding. De e-mail van verweerder luidt als volgt:

“Beste allen,

Ter kennisneming het bericht van RS (red.) over de klacht die hij tegen mij heeft ingediend bij de Haagse Orde van Advocaten; de eerste klacht na 12,5 jaar advocatuur.

Ongetwijfeld zal in de klachtprocedure de volgende passage in mijn pleitnota centraal staan:

“Het beoogde doel heiligt in de visie van de gebroeders S (red.) alle middelen. In de periode 2010 tot heden maken de broers tegen talloze besluiten bezwaar. Zij dienen vele Wob-verzoeken in, tientallen klachten over het optreden van de gemeente en diverse ingebrekestellingen en schadeclaims. zij schromen niet om ambtenaren verbaal agressief te bejegenen en te bedreigen, zich onbeschoft te gedragen, te schelden en dwars te liggen. De gemeente benoemt drie opeenvolgende accounthouders, die als bijzonder dossierhouder zijn aangewezen om het buitenproportioneel intensieve en agressieve gedrag van de broers te kanaliseren en de broers één aanspreekpunt te beiden. Daarbij schuwen zij niet om de pers op het verkeerde been te zetten, de Gemeente te kijk te zetten op Facebook, ambtenaren lastig te vallen op en direct buiten het gemeentehuis, en om ambtenaren en bestuurders tegen elkaar uit te spelen. Het dossier van de gebroeders S (red.) heeft de Gemeente inmiddels tonnen gemeenschapsgeld gekost, maar intussen kan de Gemeente op geen enkele wijze meer “goed doen”.

Voor het voeren van verweer tegen de klacht ontvang ik graag per e-mail input over concrete bedreigingen aan het adres van ambtenaren.

Ter geruststelling: dergelijke informatie valt integraal onder de reikwijdte van artikel 10 van de Wob en zal uiteraard anoniem worden behandeld.”

Volgens klager heerst er binnen de gemeente B een cultuur, waarin het afleggen van valse verklaringen niet wordt geschuwd. Klager is van oordeel dat hij en zijn broer niet zonder onderliggend bewijs voor bedrieger en bedreiger uitgemaakt hadden mogen worden.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft aangevoerd dat klagers zijn eerdere klacht van 10 april 2014 betreffende de zitting in kort geding op 3 april 2014 herhaalt. De voorzitter van de Raad van Discipline heeft bij beslissing van 4 september 2014 die klacht kennelijk ongegrond verklaard.

3.2 Verweerder acht klagers verwijten onjuist en zij ontberen volgens hem feitelijke grondslag. Verweerder heeft verwezen naar zijn brief van 1 mei 2014 aan de deken in de vorige klachtprocedure. Ter voorbereiding van het kort geding heeft de gemeente B een samenvatting en een beschrijving van incidenten aangeleverd. Verder zijn er diverse voorvallen met klager besproken, waarvan de juistheid door diverse betrokkenen is bevestigd. Die informatie heeft verweerder verwerkt in de door klager gewraakte passage in de pleitnota.

Nadat klager verweerder had bericht dat hij een klacht tegen hem had ingediend, heeft verweerder de gemeente gevraagd om schriftelijke input, zodat hij zich mede op basis van die stukken schriftelijk zou kunnen verweren tegen de klacht. Dat was volgens verweerder de strekking van de e-mail.

3.3 De omstandigheid dat het college van B&W het convenant met klagers broer heeft vernietigd op basis van primair bedrog ex art. 3:44 BW en subsidiair wegens dwaling ex art. 6:228 BW betekent niet dat verweerder klager voor bedrieger heeft uitgemaakt. Verweerder betwist dat hij het woord bedrieger of bedreiger in de mond heeft genomen.

3.4 De hiervoor geciteerde e-mail was bedoeld om concrete voorvallen aan te leveren. Verweerder heeft vervolgens de aangeleverde voorvallen niet gebruikt, omdat hij die bij nader inzien naar zijn oordeel niet nodig had voor zijn verweer en hij ook geen discussie over de inhoud van die verklaringen wilde uitlokken. Verweerder heeft betwist dat hij naar aanleiding van zijn hiervoor weergegeven e-mail niets heeft ontvangen. Dat klager twijfelt aan de juistheid van die verklaringen, gelet op de uitkomst van een klachtprocedure naar aanleiding van een door klager ingediende klacht, maakt dit niet anders.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3 Op basis van rechtspraak van het Hof van Discipline geldt als vaste regel dat een klacht, als daarover een beslissing is gegeven, niet nogmaals aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Klager kan derhalve niet nogmaals met succes klagen over hetgeen verweerder over hem en zijn broer heeft gesteld tijdens de zitting in kort geding op 3 april 2014. De klacht is in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk.

4.4 Indien en voor zover klagers klacht betrekking heeft op de stelling dat verweerder de voorzieningenrechter en de deken onjuist heeft geïnformeerd, oordeelt de voorzitter als volgt. Klager heeft uit de e-mail van 10 april 2014 van verweerder aan de gemeente B afgeleid dat verweerder tijdens de zitting op 3 april 2014 niet beschikte over input of informatie, waaruit bleek dat klager en zijn broer zich schuldig hadden gemaakt aan de door verweerder gestelde gedragingen en dat hij om die reden de voorzieningenrechter onjuist heeft geïnformeerd. Hetzelfde geldt volgens klager ten aanzien van de deken in de klachtprocedure.

4.5 Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat de gemeente ter voorbereiding van het kort geding een samenvatting en een beschrijving van incidenten aan verweerder heeft aangeleverd. Voorts heeft verweerder gesteld dat er diverse voorvallen met hem zijn besproken, waarvan de juistheid door diverse betrokkenen is bevestigd.

4.6 De onjuistheid van de stellingen van verweerder is niet uit de hiervoor vermelde e-mail af te leiden. Uit die e-mail blijkt dat verweerder heeft gevraagd om schriftelijke input van concrete bedreigingen. Uit dit verzoek blijkt niet dat verweerder niet beschikte over de informatie van de gemeente als door hem vermeld, te weten een samenvatting en beschrijving van incidenten, alsmede mondelinge informatie. Klager heeft geen feiten of omstandigheden gesteld, noch kan uit de stukken in het dossier worden opgemaakt op grond waarvan moet worden aangenomen dat verweerder niet had mogen afgaan op de juistheid van de door zijn cliënt verstrekte informatie. Een advocaat is niet verplicht de aan hem door zijn cliënt versterkte informatie op juistheid te controleren. Dit is slechts geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie onjuist is. Klager heeft dergelijke aanwijzingen niet gesteld, noch zijn deze uit de stukken of anderszins gebleken.

4.7 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaren voor zover de klacht ziet op de reeds eerder door de voorzitter van de raad beoordeelde klacht en voor het overige kennelijk ongegrond.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 7 mei 2015.

 

griffier  voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 8 mei 2015 aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.  

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.