Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:186

Zaaknummer

R. 4612/14.197

Inhoudsindicatie

Vrijheid advocaat. Op basis van de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken kan de raad niet vaststellen dat evident sprake was van een onjuiste aanpak of een gebrek aan deskundigheid aan de zijde van verweerder. Dat een voor klager negatief vonnis is gewezen is daartoe onvoldoende. Uit het dossier blijkt de juistheid van de stelling van verweerder dat hij klager ondubbelzinnig heeft laten weten de zaak niet voor hem te zullen behandelen. De raad is niet bevoegd te oordelen over de hoogte van de declaratie. Van excessief declareren is blijkens het klachtdossier geen sprake. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 29 augustus 2014 met kenmerk R 2014/75 A edl, door de raad ontvangen op 1 september 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht. Vanwege het beroep van mr. H. op zijn retentierecht, heeft de raad daarbij niet de beschikking gekregen over het zaaksdossier van klagers.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 februari 2014 in aanwezigheid van klager sub 2 namens klagers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 In januari 2012 heeft klager sub 1 zich in het kader van een geschil met zijn (voormalig) werkgever gewend tot verweerder met het verzoek hem bij te staan. Op dat moment had klager sub 1 zowel een arbeidsrechtelijk als civielrechtelijk geschil met deze werkgever.

2.3 Op 21 februari 2012 heeft verweerder aan klager sub 1 een e-mail gezonden. Daarin stelt hij klager sub 1 ten aanzien van het arbeidsrechtelijke geschil een groot aantal vragen en verzoekt hij om toezending van een groot aantal stukken. Hij verzoekt klager sub 1 hem de gevraagde stukken zo spoedig mogelijk toe te sturen en de door hem gestelde vragen telefonisch met hem te bespreken.

2.4 Op 24 februari 2014 heeft verweerder aan klager sub 1 een e-mail gezonden. Daarin geef hij – samengevat – aan dat hij de vordering van de wederpartij goed onderbouwd vindt en de kans groot acht dat de rechter het aan klager sub 1 gegeven ontslag op staande voet gegrond zal achten zonder daarbij aan klager sub 1 enige schadevergoeding toe te kennen. Hij maakt in deze mail verder melding van het feit dat hij diverse stukken waarom hij heeft gevraagd en die klager sub 1 stelt in zijn bezit te hebben, nog niet heeft ontvangen en ook nog geen antwoord heeft op alle door hem in zijn laatste mail aan klager sub 1 gesteld vragen. Concreet verzoekt hij klager sub 1 om uiterlijk maandag 27 februari 2012 de stukken met de gevraagde informatie aan hem toe te zenden. Daarbij merkt hij op dat als hij de gevraagde stukken niet binnen de gestelde termijn heeft ontvangen, hij genoodzaakt is zijn werkzaamheden te staken.

2.5 Gedurende de behandeling van het dossier is verweerder ziek geworden. De behandeling van het dossier is met instemming van klager in het voorjaar van 2013 overgedragen aan een toenmalige kantoorgenoot van verweerder, mr. H. Mr. H. heeft op 21 mei 2013 de comparitie van partijen in het civielrechtelijke geschil met klager bijgewoond.

2.6 Mr. H. beroept zich vanwege onbetaald gelaten declaraties jegens klagers op zijn retentierecht.

2.7 Bij brief van 30 september 2013 heeft klager sub 1 zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2.8 Op 13 maart 2014 heeft een bemiddelingsgesprek bij de deken plaatsgevonden. Dat heeft niet tot een oplossing geleid.

2.9 Bij e-mail van 13 augustus 2014 heeft klager sub 1 de deken verzocht het dossier door te sturen naar de raad.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij in het civielrechtelijke geschil een verkeerde aanpak heeft gekozen, waarbij hij te passief is geweest en klagers het idee hadden dat deskundigheid op dit gebied ontbrak;

b) hij het arbeidsrechtelijke geschil niet of nauwelijks heeft behandeld;

c) hij en zijn kantoorgenoot mr. H. meer dan € 20.000,- hebben  gedeclareerd.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert tegen de klacht verweer, op welk verweer hierna waar nodig zal worden ingegaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2 Vast staat dat verweerder de zaak van klager sub 1 heeft behandeld van januari 2012 tot het voorjaar van 2013. Daarna is de behandeling van de zaak overgenomen door zijn kantoorgenoot mr. H.

Ad klachtonderdeel a)

5.3 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

5.4 Op basis van de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken kan de raad niet vaststellen dat evident sprake was van een onjuiste aanpak of een gebrek aan deskundigheid aan de zijde van verweerder. Het enkele feit dat de rechtbank uiteindelijk een negatief vonnis heeft gewezen, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat de procedure door verweerder anders ingericht had moeten worden.

5.5 Dit klachtonderdeel acht de raad ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.6 Verweerder heeft aangegeven dat hij klager heeft laten weten het arbeidsrechtelijke geschil niet voor hem te behandelen en dat dat ondubbelzinnig volgt uit zijn e-mails van 21 en 24 februari 2012.

Uit de laatste alinea van de e-mail van 24 februari 2014 blijkt naar het oordeel van de raad de juistheid van de stelling van verweerder op dit punt. Daarin deelt verweerder klager sub 1 immers mede dat wanneer hij niet binnen de gestelde termijn de gevraagde stukken heeft ontvangen, hij genoodzaakt zal zijn zijn werkzaamheden in zoverre te staken. Dat klager sub 1 vervolgens tijdig de stukken aan verweerder heeft doen toekomen, wordt door verweerder betwist en blijkt ook niet uit de stukken.

Naar het oordeel van de raad is dit klachtonderdeel eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.7 Voor zover klagers klagen over de hoogte van de declaratie, merkt de raad op dat volgens vaste jurisprudentie de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele, de geschillen- of de begrotingsprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren. Van dat laatste is hier blijkens het klachtdossier geen sprake.

5.8 Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, W.J. Hengeveld, L.Ph.J. baron van Utenhove en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 april 2015.

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 april 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl