Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-04-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2015:106

Zaaknummer

L 230 - 2014

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft klager niet gewaarschuwd dat de nota hoger zou uitvallen dan in eerste instantie was aangekondigd. Niet komen vast te staan dat bewijsstukken niet zijn overgelegd of dat sprake was van een belangenconflict. Door zonder uitleg, waarom de weg van de geschillencommissie niet werd gevolgd, de declaraties ter begroting voor te leggen aan de raad van toezicht, heeft verweerder gehandeld in strijd met informatieplicht en zorgvuldigheid.

Inhoudsindicatie

Klacht deels gegrond. Waarschuwing

Uitspraak

Beslissing van 20 april 2015

in de zaak L 230 - 2014

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

                     

                     

                      klager

 

 

                      tegen:

 

                     

                    

                      verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

 

1.1                Bij brief aan de raad van 19 augustus 2014 met kenmerk DOK 14-055, door de raad ontvangen op 20 augustus 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

 

1.2                De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 maart 2015 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

 

1.3    De raad heeft kennisgenomen van de hiervoor genoemde brief van de deken  met de daarbij behorende bijlagen.

         Voorts is ter zitting van de raad door verweerder het intakeformulier, getekend op 16 januari 2012 door klager en verweerder, overgelegd.

 

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Verweerder heeft klager bijgestaan in een incassoprocedure. Op 16 januari 2012 heeft een intakegesprek tussen verweerder en klager plaatsgevonden. Klager heeft toen het intakeformulier ter bevestiging van de opdracht en het uurtarief van € 190,00 voor akkoord ondertekend. De vordering van klager bedroeg € 7.306,15. Verweerder heeft in totaal voor de door hem verrichte werkzaamheden een bedrag gefactureerd van € 6.648,68.

2.2      Op 22 januari 2013 heeft klager aan verweerder een brief gestuurd, waarin hij zich over diverse punten beklaagde, waaronder het in rekening gebrachte honorarium. Hierop is bij brief van verweerder van 29 april 2013 gereageerd.

2.3      Op 24 mei 2013 heeft verweerder een begrotingsverzoek ingediend bij de raad van toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Maastricht. Op 10 oktober 2013 heeft de raad van toezicht op het begrotingsverzoek van verweerder beslist en de declaraties van verweerder  gematigd tot een bedrag van € 4.958,67.

2.4      Bij brief van 19 maart 2014 heeft klager zich met de onderhavige klacht tot de deken gewend.

 

3          klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.           meer in rekening heeft gebracht dan was afgesproken en dan redelijk was, gelet op de hoogte van het belang.

2.           belangrijke bewijsstukken niet aan de rechter heeft overgelegd, waardoor de rechter deze niet heeft betrokken in zijn beslissing en klagers vordering niet volledig toewees.

3.           twee andere cliënten die ook een vordering op dezelfde partij hadden en die in een familierelatie tot verweerder stonden heeft bevoordeeld.

4.           in strijd met de algemene voorwaarden van zijn kantoor het geschil over de declaratie niet aan de geschillencommissie advocatuur heeft voorgelegd, maar zonder uitleg aan en toestemming van klager een begrotingsprocedure is gestart.

5.           klager bewust of onbewust heeft misleid door de indruk te wekken dat hij medewerking zou verlenen aan klagers verzoek aan de Deken om te bemiddelen.

 

4.      VERWEER

4.1      Verweerder stelt zich op het standpunt dat door hem niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerder betwist dat hij met klager heeft afgesproken dat hij niet meer dan € 2.000,00 in rekening zou brengen. Verweerder verwijst naar het intakeformulier en stelt dat daarin staat dat klager akkoord ging met een uurtarief van € 190,00.

4.2      Verweerder betwist dat hij de zaak niet goed heeft behandeld. Verweerder heeft alle bewijsstukken die klager aan hem heeft doen toekomen ook in het geding gebracht en dus aan de rechter voorgelegd.

4.3      Verweerder betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling. Verweerder erkent dat hij een neef en aangetrouwde neef heeft bijgestaan en dat deze een vordering hadden op dezelfde partij als klager. Verweerder stond zijn neef en aangetrouwde neef echter al bij voordat klager cliënt van hem werd.

4.4      Verweerder betwist dat hij in strijd met de algemene voorwaarden van zijn kantoor en zonder toestemming van klager een begrotingsprocedure is gestart. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de geschillencommissie helemaal niet bevoegd was omdat dat nooit uitdrukkelijk met klager is overeengekomen. Het stond verweerder daarom vrij om een begrotingsprocedure te starten.

4.5      Verweerder ontkent dat hij de indruk heeft gewekt dat hij zou meewerken aan een verzoek aan de deken om te bemiddelen. Klager had aangegeven dat hij een dergelijk verzoek ging doen en verweerder heeft in antwoord daarop alleen maar aangegeven dat hij zijn declaraties ter begroting aan de raad van toezicht had gezonden. Dat klager dat wellicht ten onrechte heeft opgevat als een verzoek om bemiddeling van de deken, kan verweerder niet worden verweten.

4.6      Verweerder is tot slot van mening dat hij klager niet heeft misleid over de geschillenafwikkeling. Doordat de bevoegdheid van de geschillencommissie van verweerder niet uitdrukkelijk was overeengekomen, was de geschillencommissie ook niet bevoegd om van enig geschil kennis te nemen. Verweerder heeft derhalve terecht een begrotingsprocedure gestart. Van misleiding van klager is geen sprake geweest.

 

5          BEOORDELING

                             Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de Advocatenwet zoals deze tot 1 januari 2015 gold bedoeld.

  Ad klachtonderdeel 1

              5.1    Klager stelt dat verweerder met hem de afspraak heeft gemaakt dat verweerder maximaal € 2.000,00 in rekening zou brengen voor de door hem te verrichten werkzaamheden. Verweerder betwist dat deze afspraak is gemaakt.

5.2    Verweerder verwijst naar het intakeformulier, dat overigens pas ter zitting van de raad is overgelegd, en geeft aan dat daarop slechts is bevestigd dat verweerder een uurtarief van € 190,00 zou hanteren en dat geen sprake is van een overeengekomen maximumbedrag. Door klager wordt dit niet betwist. Klager handhaaft echter wel zijn stelling dat mondeling is afgesproken dat niet meer dan € 2.000,00 in rekening zou worden gebracht. De verklaringen van klager en verweerder staan op dit punt dus lijnrecht tegenover elkaar.

5.3       Als de verklaringen van klager en verweerder lijnrecht tegenover elkaar   staan, kan de tuchtrechter in het algemeen geen oordeel uitspreken. Dat betekent niet dat aan de verklaring van verweerder meer waarde wordt gehecht dan aan de verklaring van klager, het betekent alleen dat niet is komen vast te staan water precies is gebeurd.

5.4      Alhoewel de raad niet kan vaststellen of de door klager beweerdelijk gemaakte afspraak inderdaad is gemaakt, blijkt wel uit het dossier en uit hetgeen ter zitting is besproken dat verweerder een inschatting van de kosten heeft gemaakt. Gedragsregel 26 lid 2 schrijft in dat geval voor dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte behoort te stellen zodra hij voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan hij aanvankelijk tegenover de cliënt had geschat. Niet is gebleken dat verweerder klager schriftelijk heeft gewaarschuwd, toen een uitvoerige vordering in reconventie door de wederpartij was ingesteld. Dat had wel op zijn weg gelegen. Door dit niet te doen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het eerste klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel 2

5.5      Klager verwijt verweerder dat belangrijke bewijsstukken niet aan de rechter zijn overgelegd, waardoor de rechter deze niet heeft betrokken in zijn beslissing en klagers vordering niet volledig is toegewezen. Desgevraagd kon klager niet aangeven om welke stukken het precies ging. Klager heeft derhalve zijn klacht op dit punt feitelijk onvoldoende onderbouwd. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 3

5.6      Klager verwijt verweerder dat hij voor een neef en een aangetrouwde neef die een vordering op dezelfde wederpartij als klager hadden is opgetreden. Verweerder heeft tijdens een mondelinge behandeling onbetwist aangegeven dat hij al voordat klager zijn cliënt werd voor zijn neef en aangetrouwde neef optrad. Klager zou zelfs juist cliënt van verweerder zijn geworden omdat hij al tegen de wederpartij van klager optrad. Klager heeft dit niet betwist. Verweerder heeft tijdens de zitting uitgelegd dat hij voor zijn neef en aangetrouwde neef, die een onbetwiste vordering op de wederpartij van klager hadden, een regeling in der minne heeft kunnen treffen. Bij klager was dat niet het geval, aangezien de vordering van klager werd betwist en er ook nog een reconventionele vordering door de wederpartij van klager werd ingediend. Gelet op het voorgaande is niet komen vast te staan dat klager is benadeeld doordat verweerder ook de belangen van zijn neef en aangetrouwde neef heeft behartigd. Dat de neef en aangetrouwde neef van klager bevoordeeld zouden zijn is evenmin komen vast te staan. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 4

5.7      Klager verwijt verweerder dat hij het geschil over zijn declaraties niet heeft voorgelegd aan de geschillencommissie advocatuur. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de geschillencommissie niet bevoegd was omdat toepasselijkheid van de klacht- en geschillenregeling niet is overeengekomen. De raad overweegt dat het reglement van de Geschillencommissie Advocatuur inderdaad uitsluitend van toepassing is indien daarnaar bij schriftelijke overeenkomst tussen partijen uitdrukkelijk is verwezen. Dat daarvan in dit geval geen sprake is wordt door zowel klager als verweerder erkend. Dat neemt echter niet weg dat door de vermelding op verweerders briefpapier: “Op al onze dienstverlening zijn van toepassing de aan ommezijde vermelde algemene voorwaarden” en de tweede zin van artikel 8 van die voorwaarden: “Alle geschillen welke mochten ontstaan naar aanleiding van de totstandkoming en/of de uitvoering van onze dienstverlening, inclusief alle declaratiegeschillen, zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur” bij klager de indruk kan zijn gewekt dat de weg van genoemde geschillencommissie gevolgd zou worden. Door zonder verdere uitleg zijn declaraties ter begroting voor te leggen aan de raad van toezicht heeft verweerder gehandeld in strijd met de op hem rustende informatieplicht en zorgvuldigheid jegens klager. Aldus is dit klachtonderdeel in zoverre gegrond.

Ad klachtonderdeel 5

5.8      Klager verwijt verweerder dat hij hem heeft misleid door de indruk te wekken dat hij zou meewerken aan een verzoek van de deken om te bemiddelen en door hem onvoldoende duidelijk te informeren over de geschillenafwikkeling. Verweerder betwist dat hij die indruk heeft gewekt.

5.9      Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat verweerder enkel aan klager heeft bericht dat hij zijn declaraties ter begroting aan de raad van toezicht had gezonden.

5.10    Hoewel verweerder klager beter had moeten informeren, zoals hiervoor bij klachtonderdeel 4 is overwogen, is de raad van oordeel dat geen sprake geweest is van misleiding. Het laatste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline verklaart de klachtonderdelen 2,3 en 5  ongegrond, de klachtonderdelen 1 en 4 gegrond en legt ter zake de gegrond verklaarde onderdelen de maatregel van waarschuwing op.

 

Aldus gegeven door mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. R.G. Gebel, M.B.Ph. Geeraedts, L.J.G. de Haas, A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 april 2015.

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 april 2015

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klager

-        verweerder

 

en per e-mail verzonden aan:

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder/verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager/klaagster

-        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg.    

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl