Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-02-2015
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2015:36
Zaaknummer
14-310A (d)
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar. Verweerder heeft, door niet te reageren op herhaalde verzoeken om informatie van de deken, de werking van het tuchtrecht gefrustreerd en daardoor niet gehandeld als een behoorlijk advocaat betaamt. Schorsing van vier weken, waarvan twee voorwaardelijk.
Uitspraak
Beslissing van 2 februari 2015
in de zaak 14-310A (d)
naar aanleiding van het bezwaar van:
de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement
deken
tegen:
mr.
advocaat te
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 18 november 2014 met kenmerk 4014-0839, door de raad ontvangen op 20 november 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam het bezwaar ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 8 december 2014 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken;
- de stukken genummerd 1 tot en met 8, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Bij brief van 26 maart 2014 is namens de deken een kantoorbezoek bij verweerder aangekondigd dat zou plaatsvinden op 17 juli 2014. In de brief is vermeld dat tijdens het kantoorbezoek in ieder geval aan de orde zou komen de financiële administratie van verweerder, de Stichting Derdengelden van verweerder en zijn aanpak van nieuwe zaken.
2.3 Op verzoek van de deken is het kantoorbezoek verplaatst naar 4 augustus 2014.
2.4 Op 4 augustus 2014 hebben de waarnemend deken en een stafmedewerker van de deken verweerder bezocht. Bij aanvang van het gesprek heeft verweerder meegedeeld dat hij een groot aantal van de in de aankondiging verzochte stukken, waaronder jaarstukken, niet voorhanden had omdat hij zijn laptop was vergeten. Verweerder heeft daarop toegezegd de genoemde stukken zo spoedig mogelijk per e-mail aan de stafmedewerker toe te sturen.
2.5 Bij e-mail van 5 augustus 2014 is verweerder namens de deken verzocht binnen twee dagen in ieder geval de jaarstukken 2012 en de BTW aangifte 2013 toe te sturen.
2.6 Bij brief van 19 augustus 2014 namens de deken is aan verweerder nog een termijn van drie dagen gegeven de gevraagde stukken over te leggen. Ook op deze brief heeft verweerder niet gereageerd.
2.7 Op 1 september 2014 is het verslag van het kantoorbezoek aan verweerder toegestuurd, met het verzoek binnen drie weken de deken te informeren op welke wijze opvolging is gegeven aan de in het verslag genoemde aanbevelingen.
2.8 Bij brief van 1 oktober 2014 namens de deken is verweerder nog eenmaal in de gelegenheid gesteld tot het geven van een inhoudelijke reactie binnen twee weken na dagtekening van de brief. Verweerder is daarbij gewezen op gedragsregel 37. Tevens is hem een dekenbezwaar in het vooruitzicht gesteld bij het blijven weigeren tot het geven van een reactie.
2.9 Bij fax van 13 oktober 2014 aan de deken heeft verweerder nog een week uitstel verzocht, daar hij nog niet gereed was met wat hij op papier wilde zetten naar aanleiding van het kantoorbezoek en bovendien zijn boekhouding over 2013 pas die week gereed zou zijn.
2.10 In reactie daarop heeft de deken aan verweerder bij brief van 15 oktober 2014 laten weten dat hij een dekenbezwaar zou indienen indien de verzochte stukken niet binnen 1 week zouden zijn ontvangen.
2.11 Bij brief met bijlagen van 18 november 2014 heeft de deken het dekenbezwaar bij de raad ingediend.
3 BEZWAAR
3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij niet heeft meegewerkt aan het overleggen van financiële stukken en het opvolgen van aanbevelingen in het kader van de toezicht op de advocatuur, daarmee in strijd handelend met gedragsregel 37.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft ter zitting laten weten dat hij geen verklaring heeft voor het feit dat hij niet heeft gereageerd op de brieven van de deken. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat de gevraagde stukken inmiddels wel gereed zijn. Verweerder heeft ter zitting zijn excuses aangeboden.
5 BEOORDELING
5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.
5.2 Vaststaat dat verweerder niet heeft gereageerd op herhaalde verzoeken om informatie van de deken. Artikel 37 van de Gedragsregels bepaalt in dit verband dat een advocaat verplicht is de deken te antwoorden op verzoeken om informatie verband houdend met diens taak als deken. Artikel 12 lid 2 van de ten tijde van de gedraging geldende Verordening op de administratie en de financiële integriteit (VAFI) bepaalt eveneens dat een advocaat verplicht is de deken de gewenste inlichtingen te verschaffen over onder meer de door hem gevoerde administratie. De ratio van deze bepalingen is dat de deken de in het kader van het tuchtrecht door de wetgever aan hem opgedragen taken niet naar behoren kan vervullen indien een advocaat zijn verplichting verzaakt om aanstonds op verzoeken van de deken te reageren. Het stelselmatig niet reageren door verweerder op herhaalde verzoeken van de deken moet dan ook als ernstig worden aangemerkt, omdat verweerder daarmee de werking van het tuchtrecht heeft gefrustreerd.
5.3 De raad stelt vast dat verweerder geen relevante omstandigheden heeft aangevoerd die zijn handelwijze kunnen rechtvaardigen. Aldus handelde verweerder niet zoals een behoorlijk advocaat betaamt, zodat het bezwaar gegrond is.
6 MAATREGEL
6.1 De raad acht bij de oplegging van de maatregel relevant de ernst van de gedragingen van verweerder en het feit dat hij geen verklaring geeft voor zijn handelwijze. Zodoende geeft verweerder geen blijk inzicht te hebben in het belang van de (financiële) integriteit binnen de advocatuur en van zijn verplichtingen jegens de deken.
6.2 In het licht van het voorgaande acht de raad de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken, waarvan twee voorwaardelijk, passend en geboden.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken;
- bepaalt dat twee weken daarvan niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;
- bepaalt dat het onvoorwaardelijke gedeelte van de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat de schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen en dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven.
Aldus gewezen door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. P. van Lingen, E.M.J. van Nieuwenhuizen, J.J. Trap en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. C.C. Horrevorts als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 februari 2015.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 2 februari 2015 per aangetekende brief verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 9679, 4801 LT Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl