Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:154

Zaaknummer

R. 4778/15.88c

Inhoudsindicatie

De voorzitter is van oordeel dat klager bij de eerste vier klachtonderdelen, die alle betrekking hebben op algemene zaken het kantoor van verweerder betreffende, geen rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet. Deze klachtonderdelen zijn, ongeacht de vraag of deze feitelijke grondslag hebben, reeds daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klacht voor het overige deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

Uitspraak

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 4 mei 2015 met kenmerk R 2015/41 rm, door de raad ontvangen op 6 mei 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in verschillende procedures tegen de voormalige franchisegever van klager.

1.3 Verweerder heeft in het najaar 2013 aangegeven dat zijns inziens sprake is van een vertrouwensbreuk, waarna hij zijn werkzaamheden voor klager heeft beëindigd.

1.4 Vervolgens heeft klager het kantoor van verweerder aansprakelijk gesteld. In de aansprakelijkstelling, maar ook in andere kwesties, wordt het kantoor, althans verweerder en zijn kantoorgenoten mrs. Van D. en L., bijgestaan door mr. M., advocaat te Amsterdam.

1.5 Bij e-mailberichten van 12 oktober 2014 en 23 februari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder, dat:

 

a. sprake is van belangenverstrengeling. Klager stelt dat deze bestaat door het onderhouden van contacten met zowel franchisenemers als franchisegevers. In dat kader wijst klager op het feit dat het kantoor van verweerder lid en sponsor is van zowel NFV, de vereniging van franchisegevers, als de BVFN, een van de verenigingen voor franchisenemers. In dat kader wijst klager ook op het feit dat de kantoorgenoot van verweerder, mr. Van D., tijdens een bijeenkomst van het Ministerie van Economische zaken heeft gepleit dat de geschillenbeslechting in het kader van de NFV onder andere door verweerder zou moeten gaan plaatsvinden;

b. zijn kantoor betrokken is bij verkooptransacties, waarbij de franchisegever het bedrijf terugkoopt voor een (te) laag bedrag en dit vervolgens binnen enkele dagen weer doorverkoopt aan een nieuwe franchisenemer voor een hoger bedrag;

c. verweerder indirect betrokken is bij het oprichten en uiteendrijven van franchiseverenigingen;

d. verweerder (structureel) het door de rechtsbijstandsverzekeraar toegekende budget opmaakt, waarna geadviseerd wordt te schikken, dan wel wordt geadviseerd de koers te wijzigen. In dat kader verwijst klager naar de werkzaamheden die door hem zijn verricht;

e. sprake is van slecht dossierbeheer, als gevolg waarvan extra kosten worden gemaakt. Dit dossierbeheer is naar klagers oordeel het gevolg van het verloop van het personeel;

f. gebruik wordt gemaakt van een procesadvocaat;

g. verweerder systematisch te veel declareert;

h. verweerder de door klager gestelde aansprakelijkheid blijft ontkennen als gevolg waarvan klager schade ondervindt;

i. klager inhoudelijk niet goed is bijgestaan. In dat verband verwijst klager naar een zitting waar twee advocaten mee naartoe zijn gegaan, maar die vervolgens een claim niet konden onderbouwen, alsmede dat ondeugdelijke tussentijdse regelingen en overeenkomsten worden opgesteld. Ook meent klager dat de gegeven adviezen ten aanzien van de IE-aspecten van zijn zaak niet worden ondersteund door kennis. Daarnaast is klager van mening dat bewust harde bewijzen niet in eerste aanleg zijn ingebracht;

j. verweerder klager benadeelt door niet mee te werken aan de overdracht van zijn dossier;

k. klager geen gebruik mocht maken van de interne klachtenregeling;

l. sprake is van oplichting. Klager verwijst in dat kader naar de namens hem uitgebrachte dagvaarding. De oplichting bestaat onder andere uit te veel declareren;

m. gelden en budgetten heeft verduisterd;

n. sprake is van samenzwering. Klager verwijst daarbij naar nauwe banden met bepaalde franchisegevers en naar de rol van de advocaten binnen de NFV. Klager meent dat de contacten “verder gaan dan normale contacten’ en wijst bijvoorbeeld op het gezamenlijk skiën in de periode 2010-2015. Klager merkt op dat door het feit dat verweerder  bij deze ski-reis aanwezig was, de zaak vertraging opliep;

o. sprake is van intimidatie, laster en smaad. Klager wijst op het feit dat meerdere personen worden geïntimideerd en bedreigd. Deels door (te dreigen met) kort gedingen, maar ook fysiek of door middel van valse beschuldigingen. Klager wijst daarbij op de gestelde bedreiging door verweerder aan klagers adres.

 

3 VERWEER

3.1 De BVFN heeft op verzoek van haar bestuur haar secretariaat bij het kantoor van verweerder. Over de hierbij gekozen werkwijze wordt het volgende opgemerkt: “Indien iemand zich telefonisch richt tot de BVFN, welke op het secretariaat over een aparte telefoonlijn beschikt, wordt hij doorverbonden met een advocaat van het kantoor van verweerder (red.), die zich in alle gevallen dan eerst terstond in die hoedanigheid kenbaar maakt en toelicht dat hij of zij op verzoek van de BVFN het gesprek in kwestie met de belangstellende voert.” Afhankelijk van de aard van de vraag, wordt betrokkene doorverwezen. Indien de vraag een juridische is en er sprake is van een potentiele belangenverstrengeling, wordt betrokkene doorverwezen naar andere advocatenkantoren die zijn gelieerd aan de BVFN. Indien geen mogelijke belangenverstrengeling bestaat, is het mogelijk dat de zaak wel door het kantoor van verweerder wordt opgepakt.

3.2 Verweerder meent dat franchisenemers geen risico lopen dat gedeelde informatie met de BVFN bij verweerders kantoor komt, nu bij telefonisch contact het kantoor van verweerder haar hoedanigheid gelijk bekend maakt. “Van individuele advisering zal bij eventuele belangentegenstelling nu juist geen sprake zijn. In theorie is het denkbaar dat een franchisenemer, tevens zijnde een (potentiele) wederpartij van verweerders kantoor (red.), een brief zendt aan de BVFN en daarin haar grieven jegens een cliënte van verweerders kantoor (red.) uit. Dit heeft zich in de praktijk echter nog niet voorgedaan. (…) Mocht een dergelijke brief echter worden ontvangen, dan zal de betreffende advocaat van verweerders kantoor (red.), die op dat moment de secretariaatswerkzaamheden verricht, deze brief prudent behandelen, naast zich neerleggen en de afzender berichten dat voor deze individuele kwestie hij of zij zich tot een ander advocatenkantoor dient te richten.”

3.3 Het kantoor van verweerder staat zowel franchisegevers als franchisenemers bij. Ook is het kantoor lid van de NFV. Evenzo is het juist dat een van de kantoorgenoten van verweerder als mediator optreedt in het kader van de geschillenregeling van de NFV. Indien een mogelijke belangenverstrengeling zou kunnen ontstaan, treedt hij echter niet als mediator op.

3.4 Verweerder betwist alle stellingen van klager. Aangegeven wordt dat kantoorgenoot mr. Van D. geen voorzitter, maar algemeen bestuurslid van de BVFN is.

3.5 Verweerder merkt op dat niet wordt ingegaan op de algemene ongemotiveerde verwijten ter zake het toelatingsbeleid van BFVN, nu deze feitelijk onjuist zijn. Tevens wordt niet ingegaan op kwesties die andere cliënten betreffen, dan wel kwesties die los staan van klagers zaak. Dit geldt eveneens voor de reeds eerder ingediende klachten.

3.6 Verweerder heeft gesteld dat het hem vrijstond om tijdens de discussie bij het Ministerie van Economische Zaken te suggereren dat zijn kantoorgenoot zal worden aanbevolen als voorzitter in het proces om tot een erecode in de franchisebranche te komen. Opgemerkt wordt dat de kantoorgenoot van verweerder zeer ervaren is en dat het kantoor voor zowel franchisegevers als franchisenemers optreedt. Verder stelt verweerder dat de NFV de kantoorgenoot van verweerder ook als voorzitter heeft voorgedragen.

3.7 Klagers verwijt dat hij niet zou zijn toegelaten tot de interne klachtenregeling is naar het oordeel van verweerder feitelijk onjuist. In dat kader verwijst verweerder naar de thans bij de Raad van Discipline lopende procedures. Hij stelt in dat kader: “Toen de klacht nog in de fase van advies van de Rotterdamse deken verkeerde en bleek dat klager (red.) tegelijkertijd een beroep had gedaan op advies van de deken en om behandeling verzocht door toepassing van de interne klachtenprocedure is in onderling overleg besloten voorrang te geven aan het dekenadvies”.

3.8 Verweerder herhaalt dat het hem niet vrijstaat in te gaan op zaken van andere cliënten.

3.9 Verweerder betwist dat hij – zoals door klager gesteld – op skivakantie zou zijn geweest.

3.10 Ten aanzien van klagers verwijten omtrent intimidatie, laster en smaad, constateert verweerder dat deze klachten iedere feitelijke grondslag missen. Hij merkt op dat klager zich erover lijkt te beklagen dat hij niet op zondagochtend om 8.30 uur onaangekondigd aan kan bellen op zijn privéadres en tevens niet zijn gezin kan lastig vallen. De politie heeft klager verzocht dergelijk gedrag achterwege te laten.

3.11 Verweerder heeft voorts gesteld dat het ongepast wordt geacht dat klager het proces-verbaal van zijn aangifte publiekelijk rondmailt. Verweerder heeft klager er om die reden op geattendeerd dat het hem weliswaar vrijstaat aangifte te doen, maar dat dat niet zonder meer een rechtvaardiging is om daar publiekelijk verslag van te doen, nu de daarin vermelde stellingen allerminst vaststaan en door verweerder worden betwist. Verweerder maakt uit de klacht op dat klager deze mededeling blijkbaar als intimidatie ziet.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a, b, c en d

4.2 Het klachtrecht van de Advocatenwet is enkel bedoeld voor diegene die door een handelen of nalaten van de advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang is of kan worden getroffen. De voorzitter is dan ook van oordeel dat klager bij de eerste vier klachtonderdelen, die alle betrekking hebben op algemene zaken het kantoor van verweerder betreffende, geen rechtstreeks belang heeft als bedoeld in de Advocatenwet. Deze klachtonderdelen zijn, ongeacht de vraag of deze feitelijke grondslag hebben, reeds daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

4.3 Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft klager gesteld dat hij daarmee doelt op de behandeling van zijn klacht. Ter onderbouwing van deze klacht heeft klager een dagvaarding overgelegd.  Klager heeft zijn verwijt aan het adres van verweerder onvoldoende onderbouwd. Niet kan worden vastgesteld waarom verweerder bij het beheer van klagers dossier tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld zou hebben.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

4.4 Vooropgesteld zij dat het een advocaat vrij staat gebruik te maken van een procesadvocaat, zodat dit klachtonderdeel evenmin slaagt.

Ten aanzien van klachtonderdeel g

4.5 Zoals hiervoor overwogen is de klacht enkel ontvankelijk voorzover klager daarbij een direct rechtstreeks belang heeft. De tuchtrechter is niet bevoegd een oordeel te geven over declaratiegeschillen, tenzij sprake is van excessief declareren. Dit laatste kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld.

Ten aanzien van klachtonderdeel h

4.6 Klager heeft dit klachtonderdeel reeds in een andere procedure aanhangig gemaakt Klager kan niet met succes twee keer over hetzelfde klagen. Derhalve is dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk

Ten aanzien van klachtonderdeel i

4.7 Klager heeft reeds eerder een klacht tegen verweerder ingediend. Uit die klacht blijkt dat klager reeds heeft geklaagd over het verkeerd adviseren, het niet tijdig indienen van stukken bij de rechtbank, het laten verlopen van termijnen, het verkeerd formuleren van een eis, het niet indienen van een provisionele vordering, het niet inzichtelijk maken van uren en het niet tijdig beginnen aan het opstellen van processtukken. Er is sprake van een herhaling van een reeds ingediende klacht, zodat dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk is.

Ten aanzien van klachtonderdeel j

4.8 Ook dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag en is onvoldoende gesubstantieerd.

Ten aanzien van klachtonderdeel k

4.9 Verweerder heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel gesteld dat klager gelijktijdig met het beroep op de interne klachtenregeling ook advies/bemiddeling van de deken had verzocht. Verweerder heeft voorts gesteld dat in onderling overleg besloten zou zijn om de procedure bij de deken te doorlopen. In dat kader heeft verweerder ook een brief overgelegd waaruit blijkt dat klager de mogelijkheid is geboden wel de interne klachtenregeling te doorlopen. Dit klachtonderdeel mist derhalve feitelijke grondslag.

 Ten aanzien van de klachtonderdelen l, m en n.

4.10 Ook klagers stellingen terzake van oplichting, verduistering en samenzwering missen feitelijke grondslag

 Ten aanzien van klachtonderdeel o

4.11 Ten aanzien van de gestelde intimidatie heeft klager gesteld dat meerdere mensen door verweerder zouden worden geïntimideerd en bedreigd. Dit klachtonderdeel van klager is slechts ontvankelijk voor zover hij daarbij een direct rechtstreeks belang heeft. Op basis van het dossier en de stukken is niet gebleken van de gestelde intimidatie, laster en smaad. Dit klachtonderdeel mist eveneens feitelijke grondslag.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klachtonderdelen a, b, c, d, h en i kennelijk niet-ontvankelijk, de klachtonderdelen f, g, j, k, l, m, n, o kennelijk ongegrond en klachtonderdeel e deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 22 mei 2015.

griffier  voorzitter

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 mei 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam.  

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.