Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-05-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:192

Zaaknummer

R. 4613/14.198

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft erkend dat hij de door klager aan hem verleende opdracht(en) niet schriftelijk aan klager heeft bevestigd, zodat niet kan worden vastgesteld welke afspraken er tussen verweerder en klager zijn gemaakt, welke adviezen er wel/niet zijn gegeven, dan wel of verweerder klager over zijn proceskansen heeft geïnformeerd. Dat op verzoek van klager geen brieven rechtstreeks aan hem  verstuurd konden worden naar zijn huisadres laat onverlet dat verweerder de opdrachtbevestiging en het plan van aanpak schriftelijk had moeten vastleggen. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting en bij gebreke van een opdrachtbevestiging is de raad thans niet in staat vast te stellen of verweerder de belangen van klager naar behoren heeft behartigd. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond. Maatregel: waarschuwing.

Inhoudsindicatie

Klacht voor het overige ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1. Bij brief van 29 augustus 2015 aan de raad, met kenmerk K078 2014 bm/cvo, door de raad ontvangen op 1 september 2015, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2. De klacht is behandeld ter zitting van 2 maart 2015 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerder. Klager werd vergezeld door zijn moeder, mevrouw E. en verweerder door mr. F., kantoorgenoot van verweerder en advocaat te N..

1.3 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2. FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in het kader van de vaststelling van een omgangsregeling en kinderalimentatie.

2.3 Verweerder heeft voor klager in beide zaken een toevoeging aangevraagd en gekregen. De Raad voor Rechtsbijstand heeft aan klager tweemaal een eigen bijdrage van € 750,-- opgelegd.

2.4 In de toevoegingsaanvraag van 8 januari 2010 met betrekking tot de omgangsregeling wordt er melding van gemaakt dat de correspondentie via de advocaat dient te lopen in verband met de angst voor de wederpartij.

2.5 De voormalig partner van klager heeft op enig moment mediation voorgesteld en verweerder heeft klager geadviseerd hiermee in te stemmen.

2.6 De mediator heeft voor klager een toevoeging aangevraagd, die is afgewezen.

2.7 Klager heeft de helft van de rekening van de mediator ad circa € 400,-- betaald.

2.8 Op 29 november 2012 heeft klager verweerder laten weten geen vertrouwen meer in hem te hebben.

2.9 Bij brief van 4 december 2012 heeft verweerder klager gevraagd of hij nog bereid is langs te komen voor een bespreking.

2.10 Bij brief van 3 januari 2013 heeft verweerder de opvolgend advocaat van klager een faxbrief gestuurd, waarin hij de opvolgend advocaat verzoekt te bevestigen dat klager hem opdracht heeft gegeven de behandeling van de zaak over te nemen, zodat verweerder het dossier, de toevoegingen alsmede een urenstaat zou kunnen doen toekomen.

2.11 Verweerder heeft op dit faxbericht nimmer van de opvolgend advocaat van klager vernomen.

2.12 Bij brief van 18 maart 2014 heeft de gemachtigde van klager zich namens klager bij de deken beklaagd over verweerder. Bij brief van 24 april 2014 heeft klager de klacht aangevuld.

 

3. KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a. tekort is geschoten in de behartiging van zijn belangen

b. geweigerd heeft zijn dossier aan de opvolgend advocaat toe te sturen.

4. VERWEER

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.1  Verweerder heeft betwist dat hij tekort zou zijn geschoten in de behartiging van de belangen van klager. Verweerder heeft in overleg met klager besloten in het kader van de vaststelling van een omgangsregeling geen procedure aanhangig te maken, omdat er contacten waren tussen klager en zijn minderjarige kind. Vervolgens heeft verweerder klager geadviseerd in te gaan op het voorstel van zijn voormalig partner de zaak bij de mediator te regelen. Verweerder heeft gesteld dat met klager meerdere gesprekken zijn gevoerd, waarbij de risico’s van eventuele procedures zijn afgewogen en dat gezamenlijk is beslist door te gaan met het voeren van overleg met de voormalige partner in plaats van procedures aanhangig te maken. Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn eenmaal een eigen bijdrage van € 750,-- te retourneren, ook al betekent dit volgens hem niet dat daarmee erkend zou worden dat het aanvragen van twee toevoegingen niet juist zou zijn.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

4.2 Verweerder betwist dat hij geweigerd heeft het dossier aan de opvolgend advocaat van klager toe te sturen. Verweerder heeft de opvolgend advocaat daartoe op 3 januari 2013 een brief gestuurd, waarop hij geen reactie heeft ontvangen. Van verweerder kan niet verwacht worden dat hij dossiers en toevoegingen aan een opvolgend advocaat stuurt op slechts een mondelinge instructie van de moeder van klager.

 

5. BEOORDELING

5.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

 Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2 Voor zover wordt geklaagd over het afgeven van de twee toevoegingen is de Raad niet bevoegd, nu het oordeel daarover exclusief toekomt aan de Raad voor Rechtsbijstand. 

5.3 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan, zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan hetgeen binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

5.4 Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient er door de advocaat op gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en wat het kostenrisico is. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daar aan te stellen eisen.

5.5 Verweerder heeft erkend dat hij de door klager aan hem verleende opdracht(en) niet schriftelijk aan klager heeft bevestigd, zodat niet kan worden vastgesteld welke afspraken er tussen verweerder en klager zijn gemaakt, welke adviezen er wel/niet zijn gegeven, dan wel of verweerder klager over zijn proceskansen heeft geïnformeerd. Dat op verzoek van klager geen brieven rechtstreeks aan hem  verstuurd konden worden naar zijn huisadres laat onverlet dat verweerder de opdrachtbevestiging en het plan van aanpak schriftelijk had moeten vastleggen. Verweerder had daartoe bijvoorbeeld het postadres van familieleden van klager kunnen gebruiken. Dat verweerder dit heeft nagelaten dient voor zijn rekening en risico te komen. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting en bij gebreke van een opdrachtbevestiging is de raad thans niet in staat vast te stellen of verweerder de belangen van klager naar behoren heeft behartigd. Dit onderdeel van de klacht is dan ook gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.6 Vaststaat dat verweerder op 3 januari 2013 de opvolgend advocaat van klager per fax heeft verzocht te bevestigen dat hij het dossier van klager wilde overnemen, zodat verweerder hem de toevoegingen alsmede de urenstaat en dossiers kon doen toekomen. Dat de opvolgend advocaat van klager nooit op deze fax heeft gereageerd, kan verweerder niet met succes tuchtrechtelijk worden verweten. Evenmin kan verweerder worden verweten dat de opvolgend advocaat de zaak van klager heeft behandeld op betalende basis. Klager dient zich in dat kader te wenden tot zijn opvolgend advocaat. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

 

6. MAATREGEL

6.1 Gelet op de aard en ernst van de begane overtreding acht de raad de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De Raad van Discipline:

verklaart klachtonderdeel b ongegrond en klachtonderdeel a gegrond en legt ter zake aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.

 

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, T. Hordijk, H.E. Meerman en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 mei 2015.

 

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2015 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van klachtonderdeel b, hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager 

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van klachtonderdeel a hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl.