Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

30-03-2015

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2015:122

Zaaknummer

R. 4742/15.52

Inhoudsindicatie

Klacht betrekking op een bezoekende advocaat in de zin van artikel 16 b Advocatenwet. Alle onderdelen van de klacht hebben betrekking op het handelen en nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar van een in Nederland gevestigde rechtspersoon.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Naar het oordeel van de voorzitter is de klacht kennelijk ongegrond nu niet kan worden vastgesteld dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur schaadt door klaagster geen afschrift van het dossier te verstrekken. Niet kan worden vastgesteld dat klaagster zonder dat dossier geen rekening en verantwoording kan afleggen, omdat moet worden aangenomen dat zij wel over urenlijsten beschikt en zij overigens geen belang heeft bij het betreffende dossier, omdat zij als vereffenaar is ontslagen.

Uitspraak

 

De voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag van 4 maart 2015 met kenmerk K174 2015, door de raad ontvangen op 5 maart 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 De heer V. is op 9 november 2003 overleden. In de nalatenschap vielen de aandelen van de vennootschap S. International N.V., gevestigd te A. (en daarmee ook de dochtervennootschap S. Nederland B.V. en de dochtervennootschap daarvan, C. Belgium).

1.3 Klaagster is samen met verweerder door de Rechtbank Antwerpen bij beschikking van 8 februari 2007 benoemd als vereffenaar van C. Belgium.

1.4 Bij beschikking van 20 maart 2007 van de Rechtbank Haarlem zijn klaagster en verweerder benoemd tot vereffenaars van het vermogen van S. Nederland B.V.

1.5 Klaagster en verweerder zijn op verzoek van de gezamenlijke erfgenamen bij beschikking van 29 maart 2007 van de Rechtbank ’s-Gravenhage benoemd tot vereffenaars van de nalatenschap van V., waarin de aandelen van S. International N.V. vallen.

1.6 Bij beschikking van 16 oktober 2008 van de Rechtbank ’s-Gravenhage is verweerster op verzoek van één van de erfgenamen ontslagen als vereffenaar van de nalatenschap.

1.7 Klaagster is nadien door de Rechtbank Antwerpen ontslagen als vereffenaar van C. Belgium.

1.8 Bij beschikking van 8 april 2010 van de Rechtbank Haarlem is klaagster op eigen verzoek ontslagen als vereffenaar van S. Nederland B.V.

1.9 In mei 2013 is in opdracht van klaagster conservatoir derdenbeslag gelegd op de

1.10 Klaagster is door de rechter-commissaris bij de rechtbank Den Haag bij brief van 6 mei 2014 om een gespecificeerd overzicht van de door haar bestede tijd in de nalatenschap van V verzocht.

1.11 Klaagster heeft op 4 juni 2014 in kort geding bij de Rechtbank Rotterdam gevraagd om afgifte van het dossier door verweerder.

1.10 Bij faxbrief van 10 juni 2014 heeft klaagster een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken.

1.11 Bij vonnis van 11 juni 2014 heeft de rechtbank Rotterdam de vordering van klaagster afgewezen.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij niet bereid was om op haar verzoek tot afgifte van dossiers en ontbrekende stukken over te gaan, welke zij nodig had om rekening en verantwoording af te leggen aan de rechter-commissaris.

 

3 VERWEER

3.1 Verweerder betwist dat er honderden brieven en andere correspondentie zou zijn waarover klaagster niet beschikt. Verweerder heeft gesteld dat klaagster in staat moet worden geacht rekening en verantwoording af te leggen over de door haar gefactureerde bedragen, omdat zij toch in het bezit is van urenstaten.

3.2 Verweerder is niet bereid klaagsters dossiers toe te zenden en heeft verwezen naar het kort geding-vonnis van de Rechtbank Den Haag, waaruit volgt dat de voorzieningenrechter de vordering tot afgifte van klaagster heeft afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daarbij ten aanzien van klaagsters vordering geoordeeld dat klaagsters vordering tot afgifte van het dossier ten behoeve van het afleggen van rekening en verantwoording prematuur is, aangezien niet is komen vast te staan dat de rechter-commissaris geen genoegen neemt met klaagsters urenlijsten met bijbehorende specificaties. Ook overigens is de voorzieningenrechter van oordeel dat het op klaagsters weg ligt om te zorgen voor een deugdelijke administratie.

 

4 BEOORDELING

4.1 De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de Raad van Discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2 Verweerder is een in België gevestigde en werkzame advocaat. Alle onderdelen van de klacht hebben betrekking op het handelen en nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar van een in Nederland gevestigde rechtspersoon. Daarmee is verweerder een bezoekende advocaat in de zin van artikel 16 b Advocatenwet. Hij treedt weliswaar in Nederland op als vereffenaar, maar dat optreden moet worden gezien als een economische activiteit die verweerder uitoefent in het kader van zijn advocatenpraktijk. De klachten die tegen verweerder zijn ingediend zien dan ook op zijn optreden als advocaat.

4.3 Artikel 60a Advocatenwet bepaalt dat het tuchtrecht van toepassing is op de bezoekende advocaat, hetgeen meebrengt dat de Nederlandse tuchtrechter bevoegd is. De Raad van Discipline te Den Haag wordt aangewezen als bevoegde raad om deze klachten te behandelen.

4.4 De Advocatenwet is van toepassing verklaard op bezoekende advocaten, zij het niet in volle omvang. Uit de artikelen 16a, b en f en de daarop betrekking hebbende wetsgeschiedenis moet worden afgeleid dat ten aanzien van de bezoekende advocaat die zich bezig houdt met dienstverlening buiten rechte slechts een beperkt deel van de beroepsregels van de betreffende lidstaat van de Europese Unie van toepassing is. Het is daarnaast de vraag of naast dit beperkte aantal beroepsregels ook het nationale Nederlandse gedragsrecht van toepassing is, nu de gedragsregels in paragraaf 2a van de Advocatenwet niet worden genoemd, in tegenstelling tot paragraaf 2b van de Advocatenwet (artikel 16k lid 1 Advocatenwet). De raad neemt echter tot uitgangspunt dat de wetgever heeft bedoeld ook de gedragsregels conform deze bepaling van toepassing te verklaren. De raad baseert dit mede op de inhoud van de Gedragscode voor Europese advocaten (hierna Gedragscode), die van toepassing is nu deze Gedragscode door de beroepsorganisatie van de lidstaat van herkomst van verweerder van toepassing is verklaard op grensoverschrijdende dienstverlening. De raad is hiermede ambtshalve bekend. In artikel 2.4 van de Gedragscode is bepaald:

“Bij het verrichten van grensoverschrijdende activiteiten, kan een advocaat van een andere lidstaat er toe gehouden zijn de beroeps- en gedragsregels van de balie van de lidstaat van ontvangst in acht te nemen. De advocaat is verplicht zich ervan te vergewissen welke gedragsregels op een bepaalde activiteit van toepassing zijn.”

4.5 In de toelichting op dit artikel is aangegeven dat de bezoekende advocaat bij de hierboven genoemde buitengerechtelijke werkzaamheden is onderworpen aan de beroeps- én gedragsregels van de lidstaat van ontvangst. De beperking die volgt uit artikel 16f Advocatenwet wordt hier grotendeels weggenomen door het woord “onverminderd”:

“Ten aanzien van andere werkzaamheden dan die bedoeld onder (a) blijft de advocaat onderworpen aan de voorwaarden en beroeps- en gedragsregels van de lidstaat van herkomst, onverminderd zijn of haar verplichting tot inachtneming van de beroeps- en gedragsregels, van welke oorsprong dan ook, die in de lidstaat van ontvangst van toepassing zijn, met name die betreffende de onverenigbaarheid van het uitoefenen van beroepsmatige werkzaamheden met het verrichten van andere werkzaamheden in die lidstaat, het beroepsgeheim, de betrekkingen met andere advocaten, het verbod tot bijstand door een en dezelfde advocaat aan partijen met tegenstrijdige belangen en publiciteit. Laatstgenoemde regels zijn slechts van toepassing indien zij in acht kunnen worden genomen door een niet in de lidstaat van ontvangst gevestigde advocaat en voor zover de inachtneming van die regels objectief gerechtvaardigd is ten einde in die lidstaat de correcte uitoefening van de werkzaamheden van advocaten, de waardigheid van het beroep en de inachtneming van bovenbedoelde regels inzake onverenigbaarheid te waarborgen.”

4.6 De voorzitter oordeelt dat van bezoekende advocaten, indien zij optreden in Nederland, op grond van de Gedragscode, meer in bijzonder artikel 2.4, mag worden verwacht dat zij de beroeps- en gedragsregels van de lidstaat van ontvangst in acht nemen.

4.7 Op een (buitenlandse) advocaat in een andere hoedanigheid zijn de gedragsregels voor advocaten niet van toepassing. De tuchtrechter dient dan slechts te toetsen aan de norm of de advocaat zich bij de vervulling van zijn andere functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.8 Naar het oordeel van de voorzitter is de klacht kennelijk ongegrond nu niet kan worden vastgesteld dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur schaadt door klaagster geen afschrift van het dossier te verstrekken. Niet kan worden vastgesteld dat klaagster zonder dat dossier geen rekening en verantwoording kan afleggen, omdat moet worden aangenomen dat zij wel over urenlijsten beschikt en zij overigens geen belang heeft bij het betreffende dossier, omdat zij als vereffenaar is ontslagen.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 30 maart 2015.

griffier  voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 31 maart 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster 

en per gewone post aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85850, 2508 CN Den Haag (fax: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.